Samenvatting
Doel
Vaststellen van het beloop van verschijnselen van asymmetrie bij peuters die als zuigeling een voorkeurshouding hadden.
Opzet
Descriptief.
Methode
Kinderen die op de leeftijd van 1-6 maanden een voorkeurshouding hadden (n = 623) en op de leeftijd van 7-14 maanden een asymmetrie van de vorm en/of de rotatie van het hoofd (n = 259 van 468 onderzochte kinderen; 55), werden in 1997/'98 op de leeftijd van 2-3 jaar opgeroepen door 71 consultatiebureau-artsen, verspreid door Nederland. Er werden 129 kinderen door de consultatiebureau-artsen onderzocht op asymmetrie van de rotatie en de vorm van het hoofd. De ouders van kinderen met asymmetrie werd gevraagd naar hun reactie daarop.
Resultaten
Van de 129 onderzochte kinderen vertoonde 53 nog verschijnselen van asymmetrie: 6 had een beperkte actieve rotatie van het hoofd, 2 een beperkte passieve rotatie, 45 een asymmetrische afplatting van het achterhoofd en 21 van het voorhoofd. Van de 68 ouders hadden 4 (6) moeite met de asymmetrie van het hoofd van hun kind.
Conclusie
Asymmetrie van het hoofd (rotatie en vorm) bij zuigelingen heeft een vrij gunstig beloop: deze was verdwenen bij driekwart van de peuters die als zuigeling een voorkeurshouding hadden. Afplatting van het achterhoofd was het hardnekkigst. Door ouders werd de bij hun peuter nog aanwezige asymmetrie niet vaak als een probleem ervaren.
Reacties