Samenvatting
Het belangrijkste mechanisme dat leidt tot gastro-oesofageale reflux is disfunctie van de onderste oesofagussfincter in de vorm van toename van het aantal spontane relaxaties; daarnaast spelen overgevoeligheid van de oesofagus voor maagzuur, hiatus-hernia en mogelijk duodenale reflux een rol.
Bij de klassieke symptomen, zoals zuurbranden en regurgitatie, kan medicatie worden gegeven in combinatie met leefadviezen. Als de klachten na 6-12 weken niet zijn verminderd, wordt endoscopisch onderzoek verricht en eventueel 24-uurs-pH-meting, bariumcontrastonderzoek en manometrie. Bij atypische symptomen, zoals dysfagie, laryngitis, astma en pijn op de borst, vindt eerder aanvullende diagnostiek plaats. Bij patiënten met dysfagie is endoscopisch onderzoek geïndiceerd ter uitsluiting van een maligniteit.
Medicamenteuze therapie kan worden onderscheiden in antacida, H2-receptorantagonisten, mucosaprotectiva, propulsiva en protonpompremmers. In de eerste lijn wordt bij voorkeur een oplopend schema gevolgd bij de therapiekeuze; voor patiënten in de tweede lijn is een aflopend schema (kosten)effectiever.
Nadelen van medicamenteuze therapie zijn het recidiveren van de oesofagitis bij een aanzienlijk percentage van de patiënten, het persisteren van regurgitatie bij ‘volumerefluxers’ en het mogelijk ontstaan van (pre)maligne afwijkingen in slokdarm en maag (over dit laatste zijn de gegevens controversieel).
Chirurgische behandeling is een goed alternatief voor patiënten met ernstige regurgitatieklachten tijdens medicamenteuze therapie en voor jonge patiënten die een operatie verkiezen boven levenslang medicijngebruik. Patiënten met een Barrett-oesofagus dienen regelmatig endoscopisch en histologisch te worden gecontroleerd.
Reacties