Samenvatting
Doel
Vaststellen of de waargenomen stijging van de prevalentie van astma en chronisch obstructieve longziekte (COPD) op een werkelijke toename berust of op verbeterde diagnostiek.
Opzet
Descriptief.
Plaats
Universiteit Nijmegen, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Sociale Geneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde.
Methode
In 1970-1973 was een groep van 2328 volwassenen, willekeurig gekozen uit de registratie van een huisartspraktijk en geselecteerd op zelfgerapporteerde luchtwegklachten, onderzocht op de aanwezigheid van astma en COPD. In 1992-1994 was uit de registraties van 10 andere huisartspraktijken in hetzelfde gebied een groep van 1184 willekeurig gekozen volwassenen geselecteerd op COPD. In beide groepen was gebruikgemaakt van de Medical Research Council(MRC)-vragenlijst naar symptomen en van een longfunctietest. De patiënten met luchtwegklachten werden ingedeeld in 5 zogenaamde caragraden, al naargelang de ernst van de ademhalingsproblemen. Tevens was vastgesteld of de diagnose ‘astma’ of ‘COPD’ reeds door de huisarts was gesteld.
Resultaten
De prevalentie van cara (graad 1-5) was gestegen van 19 tot 31. De voornaamste reden hiervoor was een stijging van het aantal personen dat vroege aanwijzingen voor astma of COPD had: het aantal met graad 1-3 was gestegen van 17 tot 27. Het aantal personen met duidelijke aanwijzingen voor astma of COPD steeg ook (graad 4-5: van 2 tot 4). In 1970-1973 wist de huisarts van 72 van de patiënten niet dat er aanwijzing was voor astma of COPD, in 1992-1994 was dit 65. Alle patiënten met een duidelijke aandoening (graad 5) waren wel bekend bij de huisarts.
Conclusie
Er was een werkelijke stijging van de prevalentie van luchtwegaandoeningen, hoofdzakelijk veroorzaakt door een stijging van het aantal personen met vroege aanwijzingen voor astma en COPD. Het percentage patiënten bij wie de huisarts nog geen luchtwegaandoening gediagnosticeerd had, was nauwelijks gedaald.
Reacties