Samenvatting
Doel
De frequentie van fantoompijn vaststellen na een onder-of bovenbeenamputatie, de eventuele invloed van algehele of epidurale anesthesie, en de verschillende therapievormen bij fantoompijn.
Opzet
Retrospectief.
Plaats
Afdeling Anesthesiologie, Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, Amsterdam.
Methode
Aan alle 45 patiënten die een onder- of bovenbeenamputatie ondergingen in de periode 1985-1994 en bij wie de amputatie langer dan 6 maanden tevoren had plaatsgevonden, werd een vragenlijst gestuurd. De ernst van de fantoompijn werd met behulp van een visuele analoge schaal (VAS) bepaald.
Resultaten
Van de 33 patiënten die de enquête beantwoordden, gaf 85 aan dat zij aan fantoompijn geleden hadden; bij 20 was de pijn ten tijde van de enquête nog steeds aanwezig. Het karakter werd door de meesten als ‘krampend’ aangegeven. Van de patiënten kreeg 42 van hun arts te horen dat niets aan hun pijn te doen was. De anderen kregen uiteenlopende therapieën voorgeschreven. Er was geen correlatie tussen het ontstaan van fantoompijn en de toegediende anesthesie, epiduraal of algeheel.
Conclusie
De frequentie van fantoompijn na beenamputaties was hoog; de pijn hield jaren lang aan en de therapie had niet bij iedereen het gewenste effect. Verder onderzoek naar preventie en adequate behandeling van fantoompijn is dringend gewenst.
Reacties