Evaluatie en validatie van perinatale-sterfte-audit door terugkoppeling naar zorgverleners

Onderzoek
M.P. Amelink-Verburg
J. van Roosmalen
J.M.T. Roelofsen
J.H. Wolleswinkel-van den Bosch
S.P. Verloove-Vanhorick
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2333-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Evalueren van perinatale audit door de resultaten ervan terug te koppelen naar de individuele zorgverleners, om vast te stellen of terugkoppeling leidt tot mogelijkheden voor verbetering van perinataal beleid en of de gebruikte auditprocedure adequaat is.

Opzet

Descriptieve evaluatie.

Methode

De resultaten van een regionale audit over perinatale sterfte waren uit privacy-overwegingen uitsluitend op geaggregeerd niveau gepubliceerd. Twee deelnemende ziekenhuizen ontvingen nu tevens terugkoppeling op patiëntniveau: er werden 77 panelbeoordelingen gedocumenteerd teruggekoppeld naar de betrokken zorgverleners en vervolgens besproken.

Resultaten

Bij twee van de bij audit besproken sterfgevallen beoordeelden de zorgverleners het paneloordeel als ‘te licht’ en in één geval als ‘te zwaar’ (Cohens κ: 0,98). In de auditprocedure bleek de gebruikte uitgebreide casusbeschrijving essentieel. Door de terugkoppeling op patiëntniveau ontstonden concrete aanknopingspunten voor verbetering van zorg (betreffende medisch-inhoudelijke aspecten, relatie patiënt-zorgverlener, en onderlinge samenwerking tussen zorgverleners). Dat tijdens de bespreking duidelijk werd welke zorgverlener bij welke casus betrokken was geweest, was voor niemand een probleem.

Conclusie

Terugkoppeling van resultaten van perinatale audit naar de betrokken zorgverleners en gezamenlijke bespreking daarvan leidden zowel op instellingsniveau als op individueel niveau tot concrete verbeterpunten op het gebied van samenwerking, verslaglegging en beleidsbepaling.

Auteursinformatie

TNO Preventie en Gezondheid, afd. Jeugd, Postbus 2215, 2301 CE Leiden.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Gynaecologie, Leiden.

Dr.J.van Roosmalen, gynaecoloog.

Lange Land Ziekenhuis, afd. Gynaecologie, Zoetermeer.

J.M.T.Roelofsen, gynaecoloog.

Erasmus Medisch Centrum, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam.

Mw.dr.J.H.Wolleswinkel-van den Bosch, epidemioloog (thans: Pallas health research and consultancy, Rotterdam).

(mp.amelink@pg.tno.nl).

Contact Mw.M.P.Amelink-Verburg, verloskundige-onderzoeker; mw.prof.dr. S.P.Verloove-Vanhorick, kinderarts-epidemioloog (mp.amelink@pg.tno.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Deventer, november 2003,

In het tweede verslag van de ‘NederNatal-studie’ wordt geconcludeerd dat het bespreken van de resultaten van een landelijke externe audit, naast of in plaats van een lokale, zal leiden tot verbetering van perinatale sterfte (2003:2333-7). Hierbij wil ik een vraagteken plaatsen.

Het vaststellen van substandaardfactoren in de zorg kan en moet aanleiding zijn tot maatregelen om herhaling te voorkomen. De auteurs omschrijven het doel van perinatale audit dan ook als het ‘inzichtelijk (te) maken waar structurele verbeteringen in de zorg nodig zijn, zoals protocollisering van samenwerking of aanpassingen in diagnostiek of beleid’. Uit het onderzoek blijkt dat de behandelaars van de 41 geselecteerde casussen het doorgaans eens waren met het oordeel van het onafhankelijke panel en dat zij in 5 van de 7 gevallen waar verschil van mening over bestond zelfs strenger oordeelden dan het panel. Bespreking van de resultaten van de externe audit werd door alle deelnemers zinvol gevonden. Komt daarmee het werkelijke doel van de audit echt dichterbij? Het is in elk geval geen goed argument ten gunste van een landelijk systeem van perinatale audit, een suggestie die de laatste zin van het artikel wekt.

Externe perinatale audit ter verbetering van perinatale sterfte roept vragen op. Ten eerste omdat de behandelaars dezelfde substandaardfactoren herkenden als het panel, waarmee instelling van externe audit feitelijk overbodig wordt. Ten tweede omdat perinatale sterfte weinig vóórkomt en de ervaringen dus gedeeld moeten worden met allen die iets dergelijks ook had kunnen overkomen, maar die bij de besprekingen niet aanwezig waren.

Bij een lokale perinatale audit is daarom mijns inziens de kans op verbetering van de verloskundige zorg groter. De Verloskundige Werkgroep Deventer (VWD) streeft een dergelijke verbetering al jaren na door elke 2 maanden een perinatalesterftebespreking te houden met alle betrokkenen uit de eerste en de tweede lijn en de assistent-geneeskundigen en de co-assistenten van de afdelingen Kindergeneeskunde en Verloskunde. De uitkomsten van de besprekingen worden vastgelegd in het gezamenlijke jaarverslag van de eerste- en tweedelijnsverloskundige zorg in Salland, de regio van de VWD. Hieruit worden vervolgens thema's gekozen voor de 2 keer per jaar gehouden minisymposia voor alle leden van de VWD.

Ik ben van mening dat ondersteuning van lokale audit meer kansen biedt voor verbetering dan het door het College voor zorgverzekeringen voorgestane systeem van landelijke perinatale audit zoals beschreven in hoofdstuk 7 van het nieuwe Verloskundig Vademecum dat onlangs aan de minister van VWS werd aangeboden.

J.W. Briët
M.P.
Amelink-Verburg

Leiden, december 2003,

Na het optreden van perinatale sterfte is het gebruikelijk dat de verleende zorg, op casusniveau, door betrokkenen wordt geëvalueerd zodat, indien opportuun, maatregelen kunnen worden genomen om herhaling te voorkomen. Deze lokale audit is nuttig en noodzakelijk, ook al door de actualiteit en de directheid van de evaluatie.

De aanvullende waarde van een (externe), bij voorkeur landelijke, auditprocedure is dat op een gestructureerde, systematische en objectieve manier, vele sterfgevallen worden beoordeeld. De afstand in tijd en betrokkenheid en het grotere aantal maken het mogelijk patronen te identificeren die aanknopingspunten bieden voor kwaliteitsmaatregelen. Op basis van onze studie concluderen wij dat het daarbij essentieel is dat de auditresultaten naar de zorgverleners worden teruggekoppeld. Dat de zorgverleners in onze studie zich zo goed herkenden in de beoordeling van het auditpanel betekent niet dat die externe beoordeling overbodig was. Juist het expliciteren van de verschillende aspecten rond de casus, vanuit een hogere abstractie, werd als meerwaarde beschouwd.

De derde stap in dit kwaliteitstraject is de landelijke verzameling van perinatale sterftegegevens, waarmee op epidemiologisch en beleidsmatig niveau de achtergronden van de relatie tussen sterfte en (suboptimale) factoren kan worden bestudeerd. De afgelopen weken werd, in het kader van de commotie over de resultaten van de Europese ‘Peristat-studie’, pijnlijk duidelijk hoe weinig wij in Nederland over deze achtergronden weten.

Deze drie stappen, met oplopend abstractieniveau, horen bij elkaar en vullen elkaar aan. De conclusie van onze studie is dan ook niet dat het voorgenomen landelijke auditsysteem lokale initiatieven zou moeten vervangen. Integendeel, wij bepleiten juist dat er een manier moet worden gevonden om de bevindingen van de landelijke audit terug te koppelen naar de betreffende zorgverleners, zodat zij deze in lokaal of regionaal verband kunnen bespreken en verwerken. Alleen zo kan de betekenis van de landelijke audit (die veel inspanning en tijd zal kosten) het epidemiologische niveau overstijgen en ook op zorgniveau tot kwaliteitsverbetering leiden. Een lokaal samenwerkingsverband zoals geschetst door collega Briët lijkt ons een uitstekende setting voor een dergelijke terugkoppeling.

M.P. Amelink-Verburg
S.P. Verloove-Vanhorick