Samenvatting
Doel
Het beschrijven van onze ervaringen met de diagnostiek van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) en andere prionziekten in Nederland over een periode van 11 jaar (1997-2007).
Opzet
Retrospectief.
Methode
In de periode 1997-2007 werden in het Nederlands Surveillance Centrum voor Prionziekten in Utrecht 280 obducties bij patiënten met waarschijnlijke of mogelijke CJD verricht. Van alle patiënten registreerden wij klinische gegevens, uitkomsten van aanvullende onderzoeken, zoals eeg, MRI en liquoronderzoek, en bevindingen bij neuropathologisch onderzoek. Retrospectief werd het aandeel van verschillende aandoeningen binnen deze groep berekend.
Resultaten
Bij 146 patiënten (52%) met waarschijnlijke of mogelijke CJD werd een prionziekte vastgesteld. Hiervan ging het in 133 gevallen (91%) om de sporadische vorm. Twee keer werd de diagnose ‘variant-CJD’ gesteld (met als oorzaak boviene spongiforme encefalopathie). Bij 5 patiënten werd een iatrogene vorm van CJD gevonden en bij 6 patiënten een genetische vorm. Bij 134 patiënten (48%) werd een andere diagnose gesteld, zoals de ziekte van Alzheimer (40%), multi-infarctdementie (13%), neoplasie (10%) en lewy-lichaampjesdementie (8%). Binnen deze groep werden periodieke ontladingen op het eeg bij 17 patiënten (13%) gevonden, het frequentst bij de ziekte van Alzheimer. De 14-3-3-eiwittest in de liquor cerebrospinalis was positief bij 28 van deze patiënten (21%), het frequentst bij vasculaire dementie en de ziekte van Alzheimer.
Conclusie
Bij onduidelijke klinische beelden die een neurodegeneratieve aandoening doen vermoeden, moet men een prionziekte overwegen. Periodieke ontladingen op het eeg en een positieve 14-3-3-eiwittest zijn alléén geen bewijs voor CJD.
Reacties