Een verlenging van de opleiding tot arts door invoering van een algemene klinische vormingsperiode?

Perspectief
A.J.J.A. Scherpbier
J.C.M. Metz
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:2493-6

In september 1989 verscheen het rapport ‘Voorstel tot het invoeren van een algemene klinische vormingsperiode in het medische onderwijscontinuum’, op verzoek van de bewindslieden van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Onderwijs en Wetenschappen geschreven, waarin een voor alle (basis)artsen verplichte algemene klinische vormingsperiode na het artsexamen bepleit wordt.1 In het onderstaande volgt een korte bespreking van dit rapport.

Waarom een rapport, wat is er mis?

De auteurs analyseren in het rapport een aantal ontwikkelingen in de gezondheidszorg en in het onderwijscontinuum. De gezondheidszorg heeft zich in Nederland volgens hen ‘onevenwichtig’ ontwikkeld, waardoor onder meer de taken van de faculteiten en de academische ziekenhuizen snel zijn gewijzigd en im omvang zijn toegenomen. Het moeten voldoen aan de ‘topzorg en topreferentie’-functie van de academische ziekenhuizen heeft een groot beslag op de tijd van hoogleraren en stafleden gelegd. De beschikbare tijd voor klinisch onderwijs en patiëntgebonden onderzoek is…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Vakgroep Chirurgie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

A.J.J.A.Scherpbier, arts-onderwijscoördinator.

Katholieke Universiteit, faculteit der Geneeskunde en Tandheelkunde, Nijmegen.

Dr.J.C.M.Metz, coördinator onderwijsontwikkeling.

Contact A.J.J.A.Scherpbier

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties