In september 1989 verscheen het rapport ‘Voorstel tot het invoeren van een algemene klinische vormingsperiode in het medische onderwijscontinuum’, op verzoek van de bewindslieden van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Onderwijs en Wetenschappen geschreven, waarin een voor alle (basis)artsen verplichte algemene klinische vormingsperiode na het artsexamen bepleit wordt.1 In het onderstaande volgt een korte bespreking van dit rapport.
Waarom een rapport, wat is er mis?
De auteurs analyseren in het rapport een aantal ontwikkelingen in de gezondheidszorg en in het onderwijscontinuum. De gezondheidszorg heeft zich in Nederland volgens hen ‘onevenwichtig’ ontwikkeld, waardoor onder meer de taken van de faculteiten en de academische ziekenhuizen snel zijn gewijzigd en im omvang zijn toegenomen. Het moeten voldoen aan de ‘topzorg en topreferentie’-functie van de academische ziekenhuizen heeft een groot beslag op de tijd van hoogleraren en stafleden gelegd. De beschikbare tijd voor klinisch onderwijs en patiëntgebonden onderzoek is…
Reacties