Samenvatting
In zijn oratie in 1862 stelde de hoogleraar Schrant in Leiden de toenmalige opvattingen over het begrip ‘ziekte’ ter discussie. Die werden enerzijds hoofdzakelijk bepaald door empirie, ‘proefondervindelijke’ ervaring, vooral aan het ziekbed en aan de sectietafel, anderszijds door het ‘ontologische ziektebegrip’, waarin de ziekte werd voorgesteld als een zelfstandig wezen met kenmerkende eigenschappen. Schrant beschouwde ziekte echter als een door het toeval aangelegd fysiologisch experiment, als ‘een abnormale levenswijze van het dierlijk lichaam’. In het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde werd hij op dit voorstel aangevallen door onder meer de patholoog Koster uit Utrecht, die ziekte wenste te beschouwen als een abstractie, een begrip dat nodig was om in één woord een groep van verschijnselen en organische veranderingen aan te duiden - het geven van een eigen identiteit aan het begrip ‘ziekte’ zag hij als een schrikbeeld. Tegenwoordig is de discussie niet afgerond, maar door stormachtige ontwikkelingen in diagnostiek en therapie in de geneeskundige praktijk is er geen tijd meer voor medisch-filosofische discussies.
Reacties