Een onderzoek naar dysfunctioneren van specialisten

Onderzoek
P. Lens
G. van der Wal
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:1127-31
Abstract

Samenvatting

Doel

Inventarisatie van de omvang van dysfunctioneren van medisch specialisten.

Opzet

Retrospectief beschrijvend.

Plaats

21 ziekenhuizen in Noord-Holland.

Methode

Na oriënterende gesprekken met sleutelfiguren en -instanties werden in de periode maart 1992-november 1993 door de Geneeskundige Inspectie van de Volksgezondheid voor Noord-Holland de 21 ziekenhuizen in Noord-Holland bezocht. Van tevoren dienden de directies een schriftelijke vragenlijst ingevuld te retourneren.

Resultaten

Er was volgens de directies en medische staven over een periode van 5 jaar bij 93 van gemiddeld 2000 werkzame specialisten sprake van dysfunctioneren. Als symptomen van dysfunctioneren werden vooral genoemd: gebrek aan sociale vaardigheden, medisch-technische beoordelingsfouten en niet kunnen samenwerken. Er werd geklaagd over het gebrek aan genuanceerde sanctiemogelijkheden.

Conclusie

De neiging bestaat om het dysfunctioneren van artsen met de mantel der liefde te bedekken en er zelf het zwijgen toe te doen (‘conspiracy of silence’). Door de contracteervrijheid van de verzekeraar en de grotere bevoegdheden van de inspectie volgend uit de nieuwe wetgeving zijn effectievere sancties in de toekomst mogelijk. Preventie geniet echter de voorkeur. De voorstellen van de de koepelorganisaties, zoals die aangaande betere sollicitatieprocedures en functioneringsgesprekken, worden helaas nog weinig toegepast. Verder onderzoek naar vóórkomen van dysfunctioneren in andere beroepsgroepen, bijvoorbeeld die van huisartsen en tandartsen, is gewenst.

Auteursinformatie

Geneeskundige Inspectie van de Volksgezondheid voor Noord-Holland, Postbus 3125, 2001 DC Haarlem.

Dr.P.Lens, regionaal geneeskundig inspecteur; dr.G.van der Wal, geneeskundig inspecteur.

Contact dr.P.Lens

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Purmerend, september 1994,

Naar aanleiding van een redactioneel commentaar in Medisch Contact van de hand van Spreeuwenberg,1 herlas ik het artikel van de collegae Lens en Van der Wal (1994;1127-31). Graag leg ik auteurs enkele vragen voor.

Het dysfunctioneren werd volgens Lens en Van der Wal vooral door artsen en verpleegkundigen gemeld, naar ik aanneem aan de directie van het betreffende ziekenhuis. Niet blijkt welke aard van dysfunctioneren werd gemeld door welke beroepsgroep.

In de tabel bij hun artikel wordt de aard van het dysfunctioneren aangegeven, en wordt de ernst van het dysfunctioneren gewogen door de respondenten. De respondenten zijn in dit geval de ondervraagden: de ziekenhuisdirecties (ook de stafbestuurders?). Merkwaardig blijft dus dat de symptomen gemeld door de artsen gewogen worden door derden, of ging het om het oordeel van meldende artsen en verpleegkundigen?

Voordat een gespreksronde werd gehouden werd aan de directies een vragenlijst toegestuurd met het verzoek die voor de gespreksronde ingevuld te retourneren. Het doel was om het gesprek te vergemakkelijken. Uit het artikel werd niet duidelijk of de stafbestuurders ook inzage in de vragenlijst hebben gekregen.

Auteurs zien weinig redenen om te veronderstellen dat de situatie elders in het land anders zou zijn dan in Noord-Holland. Is dit uitgezocht? Demografisch zijn er, dunkt mij, nogal verschillen in Nederland. Ook karakterologisch zijn er verschillen in de bevolkingsgroepen. Op bl. 1129 beschrijven zij dat de waarnemingen inzake dysfunctioneren derhalve door hen (ziekenhuisdirectie en stafbestuurders) juist zijn bevonden. Het woord ‘derhalve’ wordt niet gesteund door de logica. Spreeuwenberg ziet geen enkele reden om te veronderstellen dat het buiten Noord-Holland beter is.

De grote variatie in aantal dysfunctionerende specialisten van de instellingen (uitersten: 0-14) kan best te maken hebben met de aard van de instelling, waarbij ik denk dat het mogelijk is dat in een instelling met grote aantallen ‘dysfunctionerende’ specialisten, een grotere neiging aanwezig is om dysfunctionerenden te melden.

Tot slot: een objectiever graadmeter om dysfunctioneren te beoordelen vormen de procedures bij tuchtcolleges en klachtencommissies. Helaas zijn die gegevens slechts toegankelijk voor de betrokkenen. De landelijke inspecties zouden, met inachtneming van bepaalde waarborgen, kennis moeten krijgen van de uitspraken, niet geanonimiseerd, afkomstig van de tuchtcolleges en de klachtencommissies. Zolang dat niet mogelijk is, lijkt de inventarisatie van de omvang van dysfunctioneren van specialisten, zoals beschreven door Lens en Van der Wal, een methode die veel belooft.

J.W.M. Bol
Literatuur
  1. Spreeuwenberg C. Dysfunctionerende artsen [editorial]. Med Contact 1994;49:941.

Haarlem, september 1994,

Wij danken collega Bol voor zijn opmerkingen. Er is een onderscheid gemaakt tussen meldingen afkomstig van artsen en van verpleegkundigen. Het gaat bij dit onderzoek om meldingen aan onze gesprekspartners: de directies en stafbesturen. Beide hadden de beschikking over de vragenlijst. Bij de beantwoording bestond consensus over ernst en aantal. Inderdaad is de weging van de ernst door derden (directies en stafbesturen dus) verricht. Wij zien niet in dat dit merkwaardig is.

Hoewel er demografische verschillen zijn, denken wij niet dat dit tot verschil in dysfunctioneren zal leiden. Wij hebben dit echter niet onderzocht. Een landelijk onderzoek zou wellicht zoveel gegevens kunnen opleveren dat er correlaties te berekenen zijn tussen factoren zoals grootte van de instelling, fusie, bereidheid tot melden en het aantal dysfunctionerende artsen.

De inspectie is op de hoogte van de (niet-anonieme) uitspraken van het Medisch Tuchtcollege. Daarnaast ontvangt de inspectie Noord-Holland jaarlijks ongeveer 300 klachten en meldingen, onder andere over dysfunctioneren. Toch denken wij dat veel dysfunctioneren ons niet bekend is.

P. Lens