Samenvatting
Doel
Analyseren in welke mate invoering van het protocol ‘diagnostiek en behandeling van hypertensie’ had geleid tot een verandering in de kwaliteit en kosten van de patiëntenzorg.
Opzet
Retrospectief statusonderzoek.
Plaats
Polikliniek Algemene Interne Geneeskunde van het Academisch Ziekenhuis Nijmegen.
Methode
Een jaar waarin werd gewerkt volgens het protocol (1993) werd vergeleken met een controlejaar (1988). Met behulp van een inventarisatieformulier werd gescoord in welke mate de richtlijnen (omgezet in toetsingscriteria) van het protocol werden opgevolgd, volgens de informatie in de status. Tevens werden de mate van bloeddrukdaling na 1 jaar follow-up en de hoeveelheid en dosering van de voorgeschreven bloeddrukverlagende medicijnen genoteerd. Een schatting van de gemaakte kosten werd gebaseerd op het aantal poliklinische controles, de hoeveelheid laboratorium- en beeldvormende diagnostiek.
Resultaten
De naleving van het protocol bedroeg in 1993 gemiddeld 72 (SD: 24) van de criteria, in 1988 65 (27). Deze verbetering van 7 werd totstandgebracht door de groep assistent-geneeskundigen in opleiding tot internist. De richtlijn voor meting van een onbehandelde bloeddruk werd in 1993 bij 15 patiënten (19) niet opgevolgd. De richtlijn met betrekking tot de frequentie van meting van de basale bloeddruk werd bij 7 patiënten (9) uitgevoerd. De bloeddrukdaling na 1 jaar follow-up, uitgedrukt als percentage van de uitgangswaarde, was in 1993 groter (p < 0,05) dan in 1988, zowel wat betreft de systolische (16 (11) in 1993 en 12 (12) in 1988) als diastolische bloeddruk (15 (10) in 1993 en 10 (12) in 1988). Dit werd bereikt met meer bloeddrukverlagende middelen, 1,40 (1,06) in 1993 tegen 1,17 (0,98) in 1988 (niet statistisch significant verschillend). De gemiddelde dosering was in 1993 lager dan in 1988. Het aantal poliklinische controles steeg met 10 tot gemiddeld 7,8 (3,7) en het aantal diagnostische laboratoriumbepalingen met 25 tot 956.
Reacties