De waarde van capillaire bloedgasbepalingen bij de pasgeborene

Nieuws
A.H. Teeuw
L. van Sonderen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1911-2
Download PDF

artikel

Wegens tegenstrijdige literatuurgegevens over de waarde van capillaire bloedgasbepalingen bij de pasgeborene en het regelmatig gebruik hiervan hebben Courtney et al. twee onderzoekingen en een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd.1 In het eerste onderzoek werd bij 50 pasgeborenen bij een zwangerschapsduur van 25-44 weken, een leeftijd van 1-25 dagen en een gewicht van 580-4630 gram simultaan een capillair en een arterieel monster voor bloedgasbepalingen afgenomen. Alle pasgeborenen hadden een arteriële navellijn en een stabiele normale tensie, een goede perifere circulatie en geen perifeer oedeem. Er werden 2 methoden gebruikt om het voetje te verwarmen, door middel van een warme, natte luier of een warmwaterbadje. Er werd geen correlatie gevonden met geslacht, amenorroeduur, leeftijd, gewicht of methode van opwarmen. Correlatie en regressie tussen de capillaire en arteriële bloedgassen werden in grafieken weergegeven. De standaardfout bij het voorspellen van arteriële waarden met behulp van capillaire waarden was voor de pH 0,41, voor de PCO2 5,23 en voor de PO2 15,1; dit betekent dat wanneer men uitgaat van een 95-betrouwbaarheidsinterval bij een capillaire pH van 7,40, de arteriële pH 7,33-7,48 kan bedragen, bij een capillaire PCO2 van 40 mmHg, de arteriële PCO2 30-60 mmHg kan bedragen en bij een capillaire PO2 van 60 mmHg (die altijd lager uitvalt dan de arteriële waarde) de arteriële PO2 90 mmHg kan zijn. In een tweede onderzoek werden bij 27 pasgeborenen bij een amenorroeduur van 27-41 weken, een leeftijd van 1-25 dagen en een gewicht van 760-3340 gram per kind simultaan meerdere arteriële (uit de navellijn) en capillaire (via een hielprik na opwarmen met de luiermethode) bloedgassen vergeleken. Er werden zo 219 gepaarde monsters verkregen. Er werd berekend welk percentage van de totale variatie tussen capillaire en arteriële waarden werd bepaald door interindividuele verschillen, herhaalde metingen bij hetzelfde individu op verschillende tijdstippen, door het verschil in afname (arterieel of capillair) en door random-variatie. Bij de pH werd de totale variatie met name bepaald door de eerste twee factoren (respectievelijk 63,0 en 30,0). Bij de PCO2 en PO2 kwam de variatie met name tot stand door een verschil in bloedafname, respectievelijk 60,0 en zelfs 97,7.

Vervolgens gaven auteurs een overzicht van 18 onderzoekingen over dit onderwerp. Opvallend zijn de methodologische verschillen of zelfs fouten, wat vergelijking van de uitkomsten moeilijk maakt. Globaal correleert de capillaire pH met de arteriële pH, slechts bij 3 onderzoekingen is dit niet het geval, de capillaire PCO2 correleert slechts in 50 met de arteriële PCO2 en de capillaire PO2 correleert in vrijwel alle onderzoekingen slecht met de arteriële PO2.

De schrijvers besluiten dat het capillair afgenomen bloedgas op zijn best alleen een grove indicator voor arteriële waarden is en op zijn slechtst misleidend is. Belangrijke beleidsbeslissingen dienen derhalve alleen op basis van arteriële bloedgaswaarden te worden genomen.

Literatuur
  1. Courtney SE, Key R, et al. Capillary bloodgases in theneonate. A reassessment and review of the literature. Am J Dis Child 1990;144: 168-74.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties