De verstrekking van hoortoestellen bij jonge kinderen met aangeboren slechthorendheid

Onderzoek
A.F.M. Snik
R.J.C. Admiraal
P. van den Broek
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:1400-3
Abstract

Samenvatting

In een retrospectief onderzoek werd nagegaan op welke leeftijd kinderen met een waarschijnlijk aangeboren slechthorendheid hoortoestellen krijgen. Vroegtijdige interventie wordt alom als zeer belangrijk beschouwd om sensorische deprivatie en een ontwikkelingsachterstand (onder andere op taal- en spraakgebied) te voorkomen. Het onderzoek betrof 176 kinderen die in de jaren 1983-1990 op het Audiologisch Centrum (AC) te Nijmegen hoortoestellen kregen en waarschijnlijk aangeboren gehoorverliezen hadden. De gemiddelde leeftijd bij het aanmeten van de hoortoestellen bleek gedurende de onderzoeksperiode nauwelijks te variëren en lag op 35 maanden. Dit is teleurstellend laat, ongeveer 2 jaar na de gehoorscreening die op de meeste consultatiebureaus wordt afgenomen.

De kinderen die na een onvoldoende uitslag bij de screeningstest door de huisarts naar het AC verwezen werden, waren bij het aanmeten van de hoortoestellen 13 maanden jonger dan kinderen die door de huisarts naar een KNO-arts waren verwezen en later werden doorverwezen naar het AC.

Relatief snel kregen slechthorende kinderen hoortoestellen wanneer zij een slechthorend broertje of zusje hadden of bij karakteristieke craniofaciale afwijkingen. Slechthorende kinderen die tevens mentaal geretardeerd waren, kregen, gemiddeld genomen, niet later hoortoestellen dan de overige kinderen, hoewel de gehoorscreening bij velen van deze kinderen niet was uitgevoerd.

Teneinde tot tijdige interventie te komen verdient het aanbeveling om een kind direct na een onvoldoende uitslag bij gehoorscreening en een otologische controle uitgebreid audiologisch te onderzoeken.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis St.Radboud, kliniek voor Keel-, Neus- en Oorheelkunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Dr.ir.A.F.M.Snik, klinisch fysicus-audioloog; R.J.C.Admiraal en prof.dr.P.van den Broek, KNO-artsen.

Contact dr.ir.A.F.M.Snik

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

H.
Kahn-Koopman

Amsterdam, augustus 1992,

Naar aanleiding van het artikel van Snik et al. wil ik de volgende aanvulling geven (1992;1400-3).

De gehoorscreening die door de consultatiebureaus wordt uitgevoerd (Ewing-onderzoek) is een screening die uit 3 fasen bestaat, verspreid over enkele maanden. Voor deze fasering is gekozen om te voorkomen dat kinderen met kortdurende gehoorverliezen worden verwezen. De kinderen die verwezen worden door de jeugdgezondheidszorg hebben dus driemaal onvoldoende gereageerd op de gehoorscreening in een periode van enkele maanden. De kans op spontaan herstel bij deze groep is klein. Behandeling van deze kinderen – actief of passief – zou daarom kortdurend moeten zijn. Iedere behandeling zou gevolgd moeten worden door gehooronderzoek om te controleren of de behandeling het gewenste resultaat heeft opgeleverd.

Betere afspraken zijn mijns inziens nodig tussen de eerste en de tweede lijn, bijvoorbeeld door protocollering, om kinderen met gehoorverliezen sneller op te sporen en zo nodig te behandelen.

Tot slot: mentaal geretardeerde kinderen komen niet in aanmerking voor het Ewing-onderzoek; het is een screening voor gezonde kinderen.

H. Kahn-Koopman

Nijmegen, september 1992,

De aanvulling van mw.H.Kahn-Koopman op ons artikel heeft onze instemming.

A.F.M. Snik