In een klinische les betogen Kerkhof en anderen dat huisartsen niet machteloos zijn tegenover suïcidale patiënten. De praktijk is echter weerbarstiger. De beschikbare methodes voor de diagnostiek en behandeling van suïcidale patiënten bieden geen enkele garantie op een goede afloop. Bovendien heeft de suïcide van een patiënt een grote impact op de hulpverlener die de patiënt heeft behandeld.
Sinds 2012 is er een richtlijn voor ggz-hulpverleners over de diagnostiek en behandeling bij suïcidale patiënten.1 In deze richtlijn wordt onder andere verwezen naar het ‘chronologic assessment of suicide events’(CASE)-interview, een methode om met suïcidale patiënten in gesprek te gaan. De methodiek van het CASE-interview is zelfs per app op de telefoon beschikbaar. Dat lijkt allemaal leuk en aardig maar de voorspellende waarde van het CASE-interview is matig. Dat ligt niet aan deze methode zelf, maar aan het grillige beloop van suïcidaliteit. Desondanks wordt met het CASE-interview gewerkt en getoetst, omdat er geen betere methode is. Dit geldt ook voor de behandeling van suïcidale patiënten. We passen de methodes uit de richtlijn toe, maar die bieden geen enkele garantie op een goede uitkomst. Het is vooral maatwerk.
De huisartsenpraktijk
Huisartsen kunnen de NHG-standaard ‘Depressie’ en informatie uit aanvullende scholing gebruiken om bij suïcidale patiënten tot de juiste triage te…
Reacties