artikel
Al eeuwenlang hebben artsen de zorg voor patiënten, dat wil zeggen: voor mensen die lijden en bij wie het lijden zich manifesteert in de vorm van bepaalde symptomen. In vroeger tijden beperkten artsen zich tot het beschrijven van zichtbare symptomen zonder dat zij het begrip ‘ziekte’ hanteerden. Pas nadat Thomas Sydenham, ook wel de Engelse Hippocrates genoemd, een begin had gemaakt met het ontwikkelen van een nosologie (classificatie van ziekten), ontstond de behoefte om allerlei verschijnselen systematisch te classificeren in een ziekteleer. De patiënt veranderde daarmee geleidelijk van iemand die (passief) leed in iemand die (actief) een ziekte heeft. Daardoor kreeg de ziekte ook iets grijpbaars; van kwalitatief verschijnsel werd het als het ware een te kwantificeren afwijking.
Onze behoefte om te classificeren, op zichzelf al haast een ziekelijk verschijnsel, is alleen maar groter geworden nu we allerlei uitingen van een ziekteproces kwantitatief kunnen vastleggen. Dat leidt er dan weer toe dat we allerlei processen voor willen zijn, want in de huidige tijdgeest accepteren we de ziekte steeds minder en wordt er van de dokter verwacht dat hij of zij juist alles in het werk stelt om problemen te voorkomen. Symptomatisch in dit verband is dat er bijvoorbeeld steeds vaker gesproken wordt over ‘patiënten’ met prehypertensie of prediabetes. Aldus transformeren wij de patiënt tot prepatiënt, maar of de gezondheidszorg nu echt gebaat is bij dit soort ontwikkelingen is nog maar zeer de vraag.
Een ander fraai voorbeeld van onze classificatiedrift is de stadiëring van patiënten met een nierfunctiestoornis. In welke klasse je valt, wordt uitsluitend bepaald door één getal, namelijk de uitslag van de creatininebepaling in het bloed. Dat wordt dan nog wel wat fraaier weergegeven in de vorm van een geschatte filtratiesnelheid, maar het blijft een getalsmatige en niet een symptomatische classificatie. Lijden als de tafel van 10. Voor nefrologen natuurlijk wel fijn, want wat is er nu makkelijker dan je beleid te laten bepalen door een betrekkelijk simpele formule? In dit nummer van het NTvG beschrijven Laurens en zijn collegae hun ervaringen met de zogenaamde predialyse, de periode vóór er daadwerkelijk met dialyse gestart wordt (A8063). Zij menen op basis van hun onderzoek dat een te korte predialyseperiode prognostisch ongunstig is en dat te veel patiënten te laat naar een nefroloog worden verwezen. Hierbij zijn wel een aantal kanttekeningen te maken zoals blijkt uit het bijbehorende commentaar (A9333). Ik denk ook niet dat we de conclusies onverkort moeten overnemen en ik zou zeker bij oudere patiënten veel terughoudender zijn. Laten we toch als dokters vooral weer eens kijken naar symptomen en ziektelast (het lijden) van patiënten.
Reacties