Samenvatting
In 1985 werden gedurende een periode van 7 weken alle obducties geanalyseerd. De belangrijkste vraag daarbij was of de obductie nieuwe gegevens aan het licht bracht, en zo ja of deze gegevens relevant zouden zijn geweest voor de klinische strategie tijdens het leven van de patiënt.
Eenenveertig obducties werden beoordeeld. Bij 28 patiënten werd bij de obductie ten minste één bevinding gedaan die niet was verwacht. Bij 24 patiënten betrof dit een bevinding die, indien zij tijdens het leven bekend zou zijn geweest, niet per se tot een ander beleid zou hebben geleid. Bij 4 van deze 28 patiënten daarentegen werd bij obductie een onverwachte bevinding gedaan die wellicht tot een meer gerichte behandeling zou hebben geleid. Bij 2 van de 41 patiënten moest de klinische hoofddiagnose worden gewijzigd. Bij 9 patiënten moest de door de behandelende arts opgegeven doodsoorzaak worden gewijzigd of aangevuld.
Deze bevindingen onderstrepen dat de obductie zin heeft, zeker in een tijdperk waarin geavanceerde medische technologie het analytisch medisch denken dreigt te vervangen.
Reacties