Samenvatting
Na de Enschedese vuurwerkramp van zaterdag 13 mei 2000 werden in totaal 947 slachtoffers aan hun verwondingen intramuraal behandeld. Er waren 22 dodelijke slachtoffers. Van de 527 patiënten die in diverse ziekenhuizen werden behandeld, waren 76 (14) klinische en 451 (86) poliklinische patiënten. Verdeeld naar triagecode bestonden de klinisch behandelde slachtoffers uit 11 T1-, 63 T2- en 2 T3-patiënten. De opgelopen letsels van de poliklinisch behandelde patiënten waren veelal secundaire explosieletsels ten gevolge van rondvliegend materiaal en ze waren met name gelokaliseerd aan hoofd en extremiteiten. Van de 11 T1-patiënten werden er 10 acuut geopereerd, de 11e onderging interventieradiologie. De letsels van de ernstig gewonde T1-patiënten bestonden met name uit perforerend thorax-, buik- of schedelletsel, stomp buikletsel en gecompliceerde fracturen; 2 patiënten uit het rampgebied werden acuut geopereerd met een gebarsten aneurysma van de aorta abdominalis. De opvang werd gekenmerkt door een massale spontane opkomst van medisch personeel. Er vond een adequate regionale verdeling van rampslachtoffers plaats. De capaciteit van de afdelingen voor spoedeisende eerste hulp, intensive care en van de operatiekamers in de regio bleek ruim voldoende. Bij de opvang bleek met name de routing van de lichtgewonde patiënten van groot belang. Verder leek de communicatie in alle fasen van de rampopvang weinig gestructureerd.
Conclusie
Bij de initiële opvang van gewonden moet men zorgen voor zorgvuldige routing van grote aantallen ambulante lichtgewonden en van de extra artsen en verpleegkundigen.
Reacties