Zie ook het artikel op bl. 1548.
De laatste jaren verheugt de klimsport zich in een groeiende populariteit. Naar schatting zijn in Nederland 5000-10.000 mensen actief met de uitoefening van deze sport. Het is te verwachten dat met de toenemende populariteit van de klimsport ook het aantal blessures zal toenemen. Acute verwondingen door valpartijen komen door de verbeterde zekerings- en klimtechnieken relatief zelden voor. De meeste blessures ontstaan door overbelasting van het bewegingsapparaat, met name van handen en vingers (figuur 1). Een beruchte klacht die vaak voorkomt en welbekend is bij klimmers, is zo specifiek voor de klimsport dat met recht van ‘klimvinger’ gesproken kan worden, in navolging van ‘tenniselleboog’ en ‘voetbalknie’. Een literatuuronderzoek van de afgelopen 30 jaar levert slechts een tiental artikelen op die over dit onderwerp handelen. Deze artikelen inventariseren klachten bij klimmers; over preventie, therapie en prognose op lange termijn van blessures bij klimmers is…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, augustus 1996,
Het artikel van Rondeel en Van der Wey geeft een nuttig overzicht over de ‘nieuwe’ sportblessure, de zogenaamde klimvinger (1996;1543-7).
De auteurs overschatten de veiligheid van het sportklimmen. Uit een enquête onder deelnemers van de Open Nederlandse Sportklimkampioenschappen 1994 bleek dat 12% van de blessures veroorzaakt werd door acuut trauma. Maitland vond 18%, Humphries zelfs 63,5%.1-3 Deze blessures worden veroorzaakt door vallen tegen de klimwand of op de grond, met soms ernstige afloop. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen surmenageletsel (meestal aan de onderarm, bijvoorbeeld de klimvinger) en acuut uitwendig letsel (meestal aan het onderbeen en de rug).12
De auteurs verwijzen naar artikelen die slechts betrekking hebben op topklimmers. Het moge duidelijk zijn dat zij een verhoogd risico hebben door een grotere trainingsbelasting. Dit geeft een vertekend beeld van de blessureprevalentie. In de onderzoeken van Bökenkamp, Maitland en Humphries waren daarentegen ook recreanten opgenomen.1-3
Tot op heden is er geen goed artikel waarin de behandeling van de klimvinger wordt besproken. Een aantal fysiotherapeuten heeft zich verbonden aan klimhallen en doet nu snel veel ervaring op. Della Santa en Kunz geven een aanzet voor de behandeling van de klimvinger.4 De door Rondeel en Van der Wey beschreven tapemethode geeft meer duidelijkheid in de veelheid van tapes die nu worden aangelegd.
De auteurs stellen dat over de effecten op lange termijn en over het herstel van de klimvinger nog niets bekend is. Bökenkamp vond een gemiddelde herstelperiode van 16 weken (1 week-29 maanden), waarbij gemiddeld 10,6 weken niet kon worden geklommen.1 Bollen en Wright hebben een röntgenonderzoek gedaan bij klimmers en beschrijven afwijkingen als osteoartrose in de interfalangeale gewrichten van klimmers. Zij zullen deze klimmers de komende jaren blijven volgen.5
Bökenkamp R. Blessureleed onder sportklimmers. Berggids 1995; 62:30-2.
Maitland M. Injuries associated with rock climbing. J Orthop Sports Phys Ther 1992;16:68-73.
Humphries D. Injury rates in rock climbers. J Wild Med 1993;4:281-5.
Della Santa DR, Kunz A. Le syndrome de surcharge digitale lié à l'escalade sportive. Schweiz Z Sportmed 1990;38:5-9.
Bollen SR, Wright V. Radiographic changes in the hands of rock climbers. Br J Sports Med 1994;28:185-6.
(Geen onderwerp)
Dordrecht, augustus 1996,
Collega Bökenkamp geeft enkele waardevolle aanvullingen op de door ons onderzochte literatuur. Onze literatuurverwijzingen waren blijkbaar niet volledig. Dit is te wijten aan de moeilijke beschikbaarheid van enkele ‘exotische’ tijdschriften.
De frequentie van acute ‘valblessures’ varieert tussen 12 en 63,5% en lijkt afhankelijk van de aard van het klimmen. Onder gecontroleerde omstandigheden in een klimhal waarbij de klimmer door een ervaren persoon gezekerd wordt, is de kans op een acute ernstige blessure gering. In klimhallen wordt meestal ‘top rope’ geklommen en een val is dan bij goede zekering zelfs uitgesloten. In de rotsen daarentegen is deze kans groter, omdat de haakafstanden (en daarmee de lengte van een mogelijke val van de voorklimmer) groter zijn. Bovendien kan juist in gemakkelijke routes de aanraking met rotssteen bij een val nauwelijks voorkomen worden. De Nederlandse medicus zal echter voornamelijk de indoorklimmer zien met surmenageletsel.
De herstelperiode van de klimvinger in het onderzoek van Bökenkamp varieert van dagen tot jaren. Dit komt overeen met het door ons gerefereerde onderzoek.1 Het onderzoek van Bollen en Wright betreft een retrospectief onderzoek bij een kleine groep klimmers met een slechts op enkele punten gematchte controlegroep, zodat uitgesproken conclusies helaas onmogelijk zijn. Het mogelijke gevaar van degeneratieve afwijkingen is echter zeer verontrustend, omdat deze afwijkingen voorkwamen bij klimmers die bij lange na niet op het hoge niveau klommen als de huidige topklimmers.
Het initiatief van fysiotherapeuten, veelal onbezoldigd verbonden aan klimhallen, is lovenswaardig. Het valt echter te betwijfelen of de ervaring die zij opdoen, zal leiden tot een goede behandeling van de klimvinger. De geblesseerde klimmer heeft uiteindelijk meer baat bij goed opgezette prospectieve onderzoeken. In de huidige literatuur ontbreekt het hier helaas aan.
Largiader U, Oelz 0. Analyse von Uberlastungs-schaden beim Klettern. Schweiz Z Sportmed 1993;41:107-14.