Samenvatting
Patiënten met paraproteïnemie vormen een heterogene groep. Incidentie, diagnosen en follow-up van patiënten met een paraproteïne zijn beschreven, maar meestal gebaseerd op gegevens uit één enkel centrum.
In de regio van het Integraal Kankercentrum West (IKW; populatie van 1,6 miljoen inwoners in 1992) werd in de jaren 1991-1993 met gegevens van klinisch chemici, internisten, hematologen en pathologen een databank aangelegd van alle patiënten met een nieuw gediagnosticeerd paraproteïne (n = 1464; mediane leeftijd: 72 jaar; uitersten: 16-102). Per patiënt werden zowel demografische als klinische gegevens geregistreerd; tevens werden de patiënten in diagnostische categorieën ingedeeld.
Multipel myeloom en plasmacytoom kwamen voor bij 261 patiënten (18), een met een paraproteïne samengaande hematologische ziekte bij 159 patiënten (11), en intern-geneeskundige ziekten (niet-hematologische maligniteit, auto-immuunziekte of infectie) bij 210 patiënten (14). Monoklonale gammopathie met onbekende betekenis (‘monoclonal gammopathy of unknown significance’ (MGUS)) werd na beenmergonderzoek bij 207 patiënten (14) gediagnosticeerd. Bij de resterende 627 (43) patiënten werd nog geen definitieve diagnose gesteld, vrijwel steeds omdat aanvullend beenmergonderzoek en röntgenonderzoek van het skelet ontbraken. In de praktijk bleek dus lang niet altijd een beenmerg- en (of) röntgenonderzoek te worden verricht.
Geconcludeerd werd dat er bij ruim tweederde van de patiënten waarschijnlijk geen hematologische maligniteit aanwezig was.
Op grond van deze gegevens werd een zogenaamde ‘myeloomrisicoscore’ ontwikkeld, waarmee men op basis van paraproteïnetype en -concentratie de kans op de aanwezigheid van een multipel myeloom vooraf kan inschatten. Hiermee kan men beslissen bij welke patiënt met een nieuw gediagnosticeerd paraproteïne nader beenmerg- en röntgenonderzoek verricht zouden moeten worden.
Reacties