Samenvatting
Het implanteren van een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) is geïndiceerd als secundaire preventie van plotse hartdood bij patiënten die een levensbedreigende kamerritmestoornis hebben overleefd die geen omkeerbare of behandelbare oorzaak had.
Een ICD is geïndiceerd als primaire preventie van plotse hartdood bij patiënten met een linker-ventrikel-ejectiefractie (LVEF) ≤ 35%.
Een biventriculaire ICD is geïndiceerd bij patiënten met hartfalen ≥ klasse II volgens de ‘New York Heart Association’-classificatie, een verbreed QRS-complex en een LVEF ≤ 35%.
Richtlijnen maken geen onderscheid tussen man of vrouw of naar leeftijd, maar in de literatuur is er geen bewijs voor sterftereductie door ICD-therapie bij vrouwen en bij patiënten ≥ 70 jaar. Dit is relevant in de discussie over kosteneffectiviteit van de behandeling.
Plotse dood komt het vaakst voor bij patiënten met een LVEF ≥ 35%; het effect van ICD’s als primaire preventie is bij hen echter niet onderzocht.
De belangrijkste complicaties na ICD-implantatie zijn onterechte ICD-shocks en disfunctioneren van geleiders. Geautomatiseerde thuismonitoring maakt het mogelijk om technische defecten vroegtijdig te signaleren.
Reacties