Bij de introductie van de e-sigaret werd beoogd om vanuit volksgezondheidsoogpunt een onschuldiger alternatief aan te bieden voor de ‘gewone’ sigaret. De eerste toxicologische onderzoeken toonden immers aan dat er minder kankerverwekkende verbindingen in de e-sigaret gevormd werden dan bij tabakssigaretten. De e-sigaret was daarmee een ‘gezonder’ alternatief voor de tabaksroker. Zoals te verwachten, sprong de tabaksindustrie gretig in deze potentieel wereldwijde markt. Het gebruik van tabaksproducten was in de westerse wereld immers duidelijk aan het afnemen.
De ogenschijnlijk ‘gezondere’ e-sigaret werd al snel sterk commercieel gepromoot. Daarnaast werd de e-sigaret ook consumentvriendelijker gemaakt door toevoeging van een breed scala aan smaakstoffen. Verder was er uiteraard de nicotine als garantie voor een aanhoudende verslaving. Deze combinatie van stoffen zorgde ervoor dat de commercieel aantrekkelijke e-sigaret langdurig op de markt zou kunnen blijven. In de jaren na de introductie werden er van overheidswege weinig kritische vragen gesteld of de complexe mengsels van stoffen in deze zogenoemde ‘e-vloeistoffen’ wel net zo zorgvuldig en gedetailleerd getest waren op hun veiligheid als bijvoorbeeld voedingsadditieven en bestrijdingsmiddelen.1
Vanuit toxicologisch oogpunt kan die vraag helaas eenduidig met ‘nee’ beantwoord worden. Daarbij spelen 2 factoren een belangrijke rol. Door de lagere concentraties van kankerverwekkende stoffen in de e-sigaret hebben wereldwijd regelgevende instanties de standaardprocedures voor een risicoschatting op zijn zachtst gezegd verwaarloosd. Uitgangspunt was immers dat de e-sigaret tot een verlaging van de…
Reacties