Inleiding
Het pancreascarcinoom heeft niet alleen een slechte naam bij chirurgen, ook voor internisten is het een tumor die altijd tot somberheid heeft gestemd. Ondanks verbeterde diagnostiek met echografie en computertomografie blijkt het carcinoom zich, op het moment van de diagnose, bijna altijd uitgebreid te hebben voorbij de grenzen van de curatieve behandelingsmogelijkheden. Dit hangt samen met het feit dat de patiënten pas laat in het ziekteproces klachten krijgen die medisch onderzoek op gang brengen. In Nederland wordt elk jaar bij ongeveer 1.400 mannen en vrouwen een pancreascarcinoom gevonden. Meer dan 85 van hen is overleden na 1 jaar en slechts 1 is 5 jaar later nog in leven. De meeste patiënten zijn, wanneer het carcinoom wordt ontdekt, in een matige algemene toestand, zijn vermagerd, klagen over misselijkheid, gebrek aan eetlust en hebben ascites of leverfunctiestoornissen. Onder die omstandigheden heeft behandeling met cytostatica op voorhand al weinig kans van slagen…
Reacties