Samenvatting
Doel
Het beschrijven van kenmerken van patiënten met een cerebrovasculair accident (CVA), van het beloop van de aandoening in de acute fase (de eerste 3 weken na het CVA) en van het handelen van de huisarts.
Opzet
Prospectief.
Methode
De deelnemende huisartsen rapporteerden gedurende de onderzoeksperiode alle nieuwe patiënten met een CVA (zowel eerste als recidief); deze patiënten werden op vaste tijdstippen gevolgd ongeacht het gevoerde beleid.
Resultaten
Door 98 huisartsen werden 185 patiënten gemeld. CVA-patiënten waren merendeels bejaarde tot hoogbejaarde mensen met een aanzienlijke bijkomende morbiditeit en reeds tevoren beperkte functionele toestand. Een derde van de patiënten behandelde de huisarts zelf; ruim de helft verwees hij voor opname in een ziekenhuis. Vergelijking van de groep thuis behandelde met de groep opgenomen patiënten liet zien, dat de huisarts vooral jongere patiënten verwees voor verdere diagnostiek en de hoogbejaarde patiënten, wanneer zij in ernstige mate verzorgingsbehoeftig waren. De sterfte was dan ook in de groep opgenomen patiënten aanzienlijk hoger. Van het totale cohort overleed 10 binnen 24 h; na 1 week was 17 en na 3 weken 23 overleden. Bij 21 van de patiënten die verwezen waren werd geen CT-scan gemaakt; deze bevinding geeft steun aan de opvatting, dat een deel van de opnamen in het ziekenhuis in de eerste plaats de verzorging van de patiënt ten doel had. Bij 9 patiënten (8) die verwezen waren moest de diagnose CVA herzien worden.
Conclusie
Bij zijn beleidskeuze maakt de huisarts een complexe afweging van patiënt- en omgevinggebonden factoren; de ernst van het ziektebeeld en de beschikbaarheid van verzorging spelen daarbij de belangrijkste rol. Diagnostische onzekerheid is van minder belang.
Reacties