Samenvatting
Doel
Inzicht krijgen in de oversterfte van Rotterdamse daklozen naar doodsoorzaak en in veranderingen in deze sterfte na invoering van sociale beleidsmaatregelen in Rotterdam in 2006.
Opzet
Ongecontroleerde voor-nastudie.
Methode
We includeerden dakloze volwassenen die de Rotterdamse opvang bezochten in 2001 en volgden hen gedurende 10 jaar (2001-2010). Vervolgens koppelden we de gegevens van dit cohort aan de sterftegegevens van het CBS. Voor de hele studieperiode berekenden we het aandeel van specifieke doodsoorzaken in de totale sterfte. Met de ‘standardised mortality ratio’ (SMR) vergeleken we de sterfte in het daklozencohort in deze periode met de sterftecijfers van de algemene Rotterdamse bevolking. Om de sterfte van daklozen naar doodsoorzaak in de periode vóór invoering van sociale beleidsmaatregelen (2001-2005) en daarna (2006-2010) te kunnen vergelijken werd de hazardratio (HR) berekend.
Resultaten
Het cohort bestond uit 2130 daklozen met een gemiddelde leeftijd van 40,3 jaar. De belangrijkste doodsoorzaken waren niet-natuurlijke dood (26%; 95%-BI: 21-32), cardiovasculaire ziekten (22%; 17-27) en kanker (17%; 13-22). Suïcide en moord waren samen verantwoordelijk voor 50% van de niet-natuurlijke overlijdens. De grootste sterfteverschillen met de Rotterdamse populatie werden gezien voor niet-natuurlijke dood (SMR: 14,8; 95%-BI: 11,5-18,7), infectieziekten (SMR: 10,0; 5,2-17,5) en psychiatrische aandoeningen (SMR: 7,7; 4,0-13,5). Sterfte door suïcide of moord verschilde significant tussen de twee studieperioden (HR: 0,45; 0,20-0,98).
Conclusie
Het voorkómen van niet-natuurlijk overlijden onder daklozen moet een van de speerpunten zijn in het daklozenbeleid. Het verbeteren van hun leefomstandigheden reduceert mogelijk het aantal moorden en suïcides binnen deze kwetsbare groep.
Reacties