Samenvatting
Het aantal al of niet letaal verlopende gevallen van acuut hartinfarct dat niet-klinisch wordt behandeld, is onbekend. Via verschillende benaderingswijzen van het beschikbare cijfermateriaal uit ziekenhuis- en doodsoorzakenstatistiek lijkt het echter mogelijk te concluderen, dat behalve het aantal sterfgevallen ook het aantal ziektegevallen tijdens de laatste jaren tamelijk sterk is gedaald.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, oktober 1990,
Met veel belangstelling hebben wij het artikel van Hoogendoorn gelezen (1990; 1896-900). De auteur komt hierin tot de conclusie dat er sprake lijkt te zijn van een afname van de incidentie van het acute myocardinfarct in Nederland.
Zijn veronderstelling wordt ondersteund door bevindingen in een recente analyse van gegevens afkomstig uit verschillende Nederlandse onderzoekingen die verricht zijn in de periode 1972-1985 (tabel).1 Na correctie voor verandering in leeftijdsopbouw van de bevolking, komt een duidelijke daling van de incidentiecijfers van het myocardinfarct naar voren. Onderlinge verschillen in de gebruikte methoden en definities, die van invloed zijn op de waargenomen incidenties, vormen echter een beperking van deze benadering. Dit wordt vermeden bij het vergelijken van de resultaten uit één onderzoek, bijvoorbeeld van het in 1978 en 1985 verrichte NIVEL-onderzoek naar het vermoeden van een acuut myocardinfarct in de huisartspraktijk. De incidentie van het vermoeden van een myocardinfarct blijkt in deze periode voor mannen afgenomen te zijn van 7,1 naar 6,4 per 1000 persoonjaren en voor vrouwen van 3,8 naar 2,9 per 1000 persoonjaren.1 Vooropgesteld dat de wijze van diagnostiek door de huisarts en het verwijzingspatroon naar het ziekenhuis in deze periode niet wezenlijk veranderd zijn, vormt ook dit een aanwijzing voor een dalende trend in de incidentie van het acute myocardinfarct in Nederland.
In overeenstemming met de door Hoogendoorn aangehaalde resultaten uit het Framinghamonderzoek, blijkt ook het cardiovasculaire risicoprofiel van de Nederlandse bevolking een gunstige verandering te hebben doorgemaakt; sterke daling van het percentage rokers (van 59% in 1970 naar 33% in 1988), en een afname van de prevalentie van ernstige vormen van hypertensie. Tenslotte lijkt er sprake te zijn van een geringe daling van het serumcholesterolgehalte onder de Nederlandse bevolking.1
Hoewel een daling van de incidentie van het acute myocardinfarct in de afgelopen jaren in Nederland inderdaad zeer aannemelijk is, blijft de vraag waardoor de daling in sterfte als gevolg van het acute myocardinfarct wordt veroorzaakt nog onbeantwoord. Met de huidige beschikbare gegevens kan de bijdrage van een verandering in vóórkomen van cardiovasculaire risicofactoren zowel als een betere geneeskundige behandeling aan de dalende sterfte niet goed worden aangegeven. In de toekomst zullen derhalve betrouwbare gegevens beschikbaar moeten komen over incidentie van hart- en vaatziekten, veranderingen in risicofactoren en prognose van patiënten met een ziekte van hart en vaten, om een antwoord te krijgen op de vraag of de waargenomen daling in sterfte werkelijk toegeschreven kan worden aan een afname van de incidentie, verandering van het risicoprofiel van de Nederlandse bevolking en een verbeterde geneeskundige behandeling. Wat betreft het resultaat doet het er uiteraard niet zoveel toe. Of, in de woorden van Thom et al.: ‘Whatever the explanation for the decline is, one hopes that it will continue’.2
Bots ML, Grobbee DE. Hart- en vaatziekten in Nederland; de afgelopen 25 jaar. Rapport ten behoeve van de Nederlandse Hartstichting. 's-Gravenhage: Nederlandse Hartstichting, 1990.
Thom TJ, Epstein FH, Feldman JJ, Leaverton PE. Trends in total mortality and mortality from heart disease in 26 countries from 1950 to 1978. Int J Epidemiol 1985; 14: 510-20.
Bekker BV. Interimverslag WHO-registratieproject ischaemische hartziekten, Nijmegen. 's-Gravenhage: Nederlandse Hartstichting, 1974.
Nijmeegs Universitair Huisartsen Instituut (NUHI). Morbidity figures from general practice. Data from four general practices, 1978-1982. Nijmegen: NUHI, 1985.
Stichting Nederlands Instituut Voor Onderzoek van de Eerste Lijnsgezondheidszorg (NIVEL). Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 1985. Utrecht: NIVEL, 1985.