artikel
3336 kilometer. Dat is de afstand tussen Amsterdam en Gaza. Het getal staat statig in het midden van een Delfts blauw bord naast de klok van mijn opa. Gaza op de voorkant, Amsterdam op de achterkant, sierlijke olijftakken aan de randen. Zorgvuldig vakmanschap uit Hebron, een stad bekend om haar keramiekkunsten die van generatie op generatie zijn overgedragen. Het was voorheen vooral een souvenir, een herinnering aan mijn reizen naar Palestina – als toerist, vriendin, zus, en recent nog als professional. Maar de afgelopen weken heeft dat bord een nieuwe, pijnlijke betekenis gekregen. Vooral naast de tikkende klok van mijn opa. Hoeveel kinderen worden er elke tien minuten gedood in Gaza? Hoe lang kan een ziekenhuis blijven functioneren zonder brandstof? Hoe vaak worden er gevechtspauzes ingelast? De cijfers zijn duizelingwekkend, hartverscheurend. Gaza voelt te ver, te dichtbij.
Een overweldigend gevoel van verdriet kenmerkt de afgelopen weken. De selectieve toepassing van morele kaders, het ondenkbare vertikken van een staakt-het-vuren, het schrille contrast tussen retoriek en actie. De gedempte gesprekken in de wandelgangen, de professionele repercussies voor degenen die zich durven uit te spreken, de onsmakelijke propaganda en onthutsende censuur. De rauwe realiteit van medeplichtigheid. De schrijnende kloof tussen het volk en haar leiders. De holle beloften en loze verdragen van internationale instellingen.
‘Als ik naar Zuid-Gaza ga, wie zorgt er dan voor mijn patiënten?’
Ergens in deze wervelwind van gebeurtenissen ben ik mijn roze bril kwijtgeraakt, ben ik mijn vertrouwen en onschuld verloren. Of heb ik ‘m bewust afgezet? Dat omslagpunt van ontluikende desillusie was dan waarschijnlijk bij de eerste bombardementen op zorginstellingen. Ziekenhuizen die niet langer veilige havens waren, maar doelwitten in een verwoestend conflict. Ziekte en genezing waren toch onze universele taal?
In tijden zoals deze, waar de wereld zijn beloften niet nakomt, staan de zorgverleners in Gaza op als helden. Terwijl ze hun eigen levens op het spel zetten – werkend in de meest ontmoedigende omgeving, wetende dat degenen die ze behandelen morgen misschien zullen sterven – blijven ze hulp bieden. Gedreven door intrinsieke motivatie en toewijding aan hun beroep. Een journalist vroeg aan een inmiddels vermoorde arts in het Al Shifa-ziekenhuis waarom hij niet was gevlucht naar Zuid-Gaza. Zijn antwoord: ‘En als ik ga, wie zorgt er dan voor mijn patiënten?’ Dat is pas letterlijk en figuurlijk een cultuur van leven. Van hoop.
Frans Timmermans mag dan wel polariserend beweren dat ‘zij’ een cultuur van de dood zijn en ‘wij’ een cultuur van leven, maar daarop zeg ik: geachte heer Timmermans, ‘wij’ – Nederlandse artsen – zijn onze collega zorgverleners in Gaza, en ‘zij’ zijn zonder twijfel een cultuur van leven. Ondanks alles blijft dit licht van hoop schijnen, te midden van de desillusie. Het herinnert me dat de mensheid, zelfs in de donkerste tijden, het vermogen heeft om te blijven leven.
Reacties