Samenvatting
– Contactallergie voor corticosteroïden is niet zeldzaam. In enkele onderzoeken werd een prevalentie tot 6 aangetoond bij patiënten bij wie allergisch contacteczeem werd vermoed.
– Allergie wordt vooral gezien bij individuen met vele jaren bestaand atopisch eczeem, eczeem van de handen en voeten, of stasiseczeem ten gevolge van chronische veneuze insufficiëntie.
– Het klinisch beeld van een acuut allergisch contacteczeem wordt, door het anti-inflammatoire eftect van het corticosteroïd zelf, zelden gezien; de diagnose wordt dientengevolge vaak niet gesteld. Een allergie voor corticosteroïden moet worden overwogen wanneer eczeem onvoldoende reageert op behandeling of zich tijdens de therapie uitbreidt.
– Applicatie op de slijmvliezen leidt minder frequent tot sensibilisatie; de meeste gevallen worden veroorzaakt door neussprays die budesonide of tixocortol bevatten. Orale of parenterale toediening van corticosteroïden kan bij daarvoor overgevoelige individuen leiden tot opvlamming van eerder bestaand allergisch contacteczeem of uitgebreide exanthemen.
– Allergologisch onderzoek met corticosteroïden kent enkele specifieke problemen, waarvan het optreden van fout-negatieve reacties het belangrijkste is. Niettemin kunnen de meeste allergische patiënten worden geïdentificeerd met behulp van de ‘indicatoren’ tixocortol en budesonide, die aan de routinereeks van allergenen moeten worden toegevoegd.
– Kruisreacties met andere corticosteroïden treden frequent op. Hiermee moet bij het voorschrijven van alternatieve preparaten rekening worden gehouden.
Reacties