Samenvatting
Wij beschrijven 6 patiënten met een beroepseczeem aan de handen door Alstroemeria. Vier van hen hadden het klinische beeld van de ‘tulpenvingers’. Allen reageerden bij epicutane tests op delen van verse planten en op tuliposide A. De literatuur over allergie voor Alstroemeria wordt samengevat.
(Geen onderwerp)
Utrecht, juli 1990,
Het door De Groot, Meijer, Van Joost en Hausen geschreven artikel bevestigt mijn vermoeden en dat van een aantal bloemensorteersters over de oorzaak van hun huidaandoeningen (1990;1261-4). Nader onderzoek in de afgelopen twee jaar naar huidklachten bij deze beroepsgroep werd verricht door inspecteurs van het 5e district van de arbeidsinspectie. Een vragenlijst werd ingevuld door medewerksters rond veilingen en in kassen. De belangrijkste veroorzakers van huidklachten (eczeem of dermatitis) bleken chrysanten, alstroemeria's en narcissen. Een proef met handschoenen, katoenen binnenhandschoenen (zelf te wassen) met huishoudhandschoenen eroverheen, leek de klachten vooral gedurende het narcisseizoen te verminderen.
Wellicht is nader onderzoek naar (on)doorlaatbaarheid voor plantaardige stoffen van deze, praktisch goed toepasbare, combinatie een zinvolle bijdrage om deze beroepsziekte terug te dringen.
(Geen onderwerp)
Leiden, juli 1990,
Het door De Groot et al. gepubliceerde artikel over beroepseczeem door Alstroemeria is interessant en actueel, daar Alstroemeria vooral in de vorm van snijbloem snel aan populariteit wint (1990;1261-4).
Zoals de auteurs zelf stellen, kunnen bij allergologisch onderzoek fout-positieve toxische reacties voorkomen. Mitchell en Rook raden dan ook aan te testen met 10% (eventueel 20%) waterige of alcoholische extracten van de plantenonderdelen.1 De door De Groot et al. bij de patiënten geteste concentratie van 0,1% tuliposide A in vaseline wordt door Hausen et al. te hoog beschouwd;2 deze auteurs noemen 0,01% een veilige concentratie. In de tweede plaats is het vreemd dat de auteurs tuliposide A hebben onderzocht en niet het eigenlijke allergeen tulipaline A. Immers tuliposide A is een z.g. ‘precursor’-allergeen, gebonden aan suikers, waaruit onder bijzondere omstandigheden (hydrolyse in zuur milieu, in waterige oplossing), tulipaline A (α-methyleen-γ-butyrolacton) vrijkomt, dat als het werkelijke allergeen beschouwd wordt.3-5 Hausen et al. hebben ook aangetoond, dat onder hydrolyse in alkalisch milieu of enzymatisch in het geheel geen tulipaline A wordt gevormd.2 Zij verrichtten hun sensibilisatie-experimenten met cavia's dan ook met tulipaline A en niet met tuliposide A. Bij hun patiënten met Alstroemeria-eczeem vonden zij dan ook meerdere en sterkere reacties met tulipaline A 0,01%, dan met tuliposide A 0,01%. Dat het eigenlijke allergeen tulipaline A wegens zijn instabiliteit niet getest is door De Groot et al. is onjuist, want in water opgelost behoudt het gezien mijn jarenlange ervaring op de afdeling Allergologie/Arbeidsdermatologie aan de Vrije Universiteit (Amsterdam) wel degelijk reactiviteit bij allergologisch onderzoek.
Overigens blijkt Alstroemeria evenals Tulipa en Erythronium tot de orde der Leliebloemen te behoren, hetgeen gestaafd werd door het werk van Slob6 die in genoemde bloemen dezelfde ‘tulpenallergenen’ vond als Verspyck Mijnssen7 in tulpen.
Mitchell JC, Rook AJ. Botanical dermatology; plants and plant products injurious to the skin. Vancouver: Greengrass, 1979.
Hausen BM, Prater E, Schubert H. The sensitizing capacity of Alstroemeria cultivars in man and guinea pig. Remarks on the occurrence, quantity and irritant and sensitizing potency of their constituents tuliposide A and tulipalin A (α-methylene-γ-butyrolactone). Contact Dermatitis 1983; 9: 46-54.
Rycroft RJG, Calnan CD. Alstroemeria dermatitis. Contact Dermatitis 1981; 7: 284.
Rook A. Alstroemeria causing contact dermatitis in a florist also allergic to tulips. Contact Dermatitis 1970; 7: 166.
Ketel WG van, Verspyck Mijnssen GAW, Neering H. Contact eczema from Alstroemeria. Contact Dermatitis 1975; 1: 323-4.
Slob A. Tulip allergens in Alstroemeria and some other Liliiflorae. Phytochemistry 1972; 12: 811-5.
Verspyck Mijnssen GAW. Pathogenesis and causative of ‘tulip finger’. Br J Dermatol 1969; 81: 737-45.
(Geen onderwerp)
's-Hertogenbosch, augustus 1990,
De aanmerkingen van Van Ketel betreffen 2 aspecten van ons allergologisch onderzoek: de testconcentratie en het geteste allergeen. Wij hebben de patiënten getest met tuliposide A 0,1% in vaseline, maar Van Ketel suggereert dat deze concentratie aanleiding kan geven tot fout-positieve (toxische) reacties, en baseert zich daarbij op een artikel van één van ons uit 1983.1 Het is hem blijkbaar ontgaan dat in enkele recente buitenlandse publikaties over allergie voor Alstroemeria steeds tuliposide A in de door ons gebruikte concentratie van 0,1% in vaseline werd toegepast om allergie aan te tonen.2-4 Thiboutot et al.4 testten 24 controlepersonen met tuliposide A 0,1%, Marks2 deed dat bij 9 mensen, en één van ons (Hausen) heeft ten minste 100 controlepersonen getest, bij wie geen toxische reacties optraden. Wij veronderstellen dat deze gegevens en controle-aantallen Van Ketel ervan overtuigen dat tuliposide A 0,1% in vaseline geen fout-positieve reacties zal teweegbrengen, te meer waar hijzelf in zijn publikatie over Alstroemeria aan slechts 5 controlepersonen genoeg had.5 Wij willen hem suggereren om kennis te nemen van het meest recente boek over botanische dermatologie, waarin als testconcentratie voor tuliposide A 0,01%-0,1% wordt aangegeven.6 Van Ketel verwijst dus naar verouderde gegevens.
Zijn tweede aanmerking betreft het allergeen: wij testten met tuliposide A (zoals alle recente onderzoekers dat deden), terwijl het eigenlijke allergeen (tulipaline A) getest had moeten worden. Wij beschreven in ons artikel dat tulipaline A niet getest werd wegens zijn instabiliteit. Eén van ons (Hausen) heeft vergelijkend onderzoek gedaan met tuliposide en tulipaline bij patiënten met allergie voor Alstroemeria of tulpen. Met verse testmaterialen werden identieke plakproefreacties gezien, maar al na een week liep de reactiviteit van tulipaline terug, totdat na enkele weken de reacties geheel negatief werden. De opmerking dat tulipaline, opgelost in water, wel degelijk reactiviteit behoudt, verbaast ons dus ten zeerste, te meer daar tulipaline niet in water oplosbaar is! Vast staat in ieder geval dat allergie voor Alstroemeria en tulpen met tuliposide A aangetoond kan worden. Overigens was Van Ketel zelf dit 15 jaar geleden al met ons eens: ‘Our findings agree with the assumption that tuliposide A behaves the same, dermatologically, as tulipaline A, which is the true sensitizing agent’.5
Hausen BM, Prater E, Schubert H. The sensitizing capacity of Alstroemeria cultivars in man and guinea pig. Contact Dermatitis 1983; 9: 46-54.
Marks Jr JG. Allergic contact dermatitis to Alstroemeria. Arch Dermatol 1988; 124: 914-6.
Adams RM, Daily AD, Brancaccio RR, et al. Alstroemeria. A new and potent allergen for florists. Dermatol Clin 1990; 8: 73-6.
Thiboutot DM, Hamory BH, Marks Jr JG. Dermatoses among floral shop workers. J Am Acad Dermatol 1990; 22: 54-8.
Ketel WG van, Verspyck Mijnssen GAW, Neering H. Contact eczema from alstroemeria. Contact Dermatitis 1975; 1: 323-4.
Hausen BM. Allergiepflanzen – Pflanzenallergene. Handbuch und Atlas der Allergie-induzierenden Wild- und Kulturpflanzen. Vol 1. Kontaktallergene. Landsberg/München: Ecomed Verlagsgesellschaft, 1988.