Samenvatting
Het doel was te komen tot landelijke overeenstemming betreffende de indicatie voor vroege behandeling met het antiretrovirale middel zidovudine en het daarbij te hanteren doseringsschema.
Daartoe werd op 6 maart 1991 op initiatief en onder auspiciën van het Nationale AIDS Therapie Evaluatie Centrum een consensusbijeenkomst van landelijke AIDS-behandelaars gehouden. Op grond van de op dit moment beschikbare informatie werden door een aantal inleiders aanbevelingen gedaan, die vervolgens in een plenaire discussie becommentarieerd en geamendeerd werden. Vervolgens werden de betrokkenen nog in staat gesteld schriftelijk te reageren op een concept-consensustekst. Uitgangspunten waren dat het gekozen behandelingsmoment in de praktijk gemakkelijk toepasbaar moest zijn en dat het enerzijds niet te vroeg, anderzijds niet te laat in het beloop van de HIV-infectie mocht vallen. Voor de gekozen zidovudine-dosis was gebleken effectiviteit een eerste vereiste; voorts werd belang gehecht aan een patiënt-vriendelijk doseringsschema.
Er werd overeengekomen dat zidovudine-behandeling van personen zonder klachten met een HIV-infectie het beste gestart kan worden bij een aantal CD4-cellen in het perifere bloed ≤ 0,3 x 109l. Bij aanwezigheid van andere laboratoriumindicatoren voor een slechte prognose en bij personen met beginnende klinische verschijnselen wordt de voorkeur gegeven behandeling te starten bij een aantal CD4-cellen ≤ 0,4 x 109l. Gezien de natuurlijke schommeling in het aantal CD4-cellen werd het hierbij onverstandig geacht om op de uitslag van één enkele bepaling af te gaan. De aanbevolen dosis zidovudine is 3 maal daags 200 mg. Bij ernstige toxiciteit dient de dosis te worden verlaagd tot 3 maal daags 100 mg, met als kanttekening dat er slechts korte termijn-gegevens zijn over de effectiviteit van dit laatste doseringsschema.
Reacties