Samenvatting
De consensus over antitrombotische profylaxe van vasculaire gebeurtenissen bij patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte werd voorafgegaan door een systematische ordening van resultaten uit relevante artikelen naar ‘bewijskracht’: van gerandomiseerd prospectief onderzoek van voldoende kwaliteit en omvang, via minder goede of niet-gerandomiseerde onderzoeken tot de heersende opinie in Nederland.
Het belangrijkste advies was patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte (in hoofd, hart en (of) benen) antitrombotische profylaxe voor te schrijven, in het algemeen acetylsalicylzuur. Voor patiënten met claudicatio intermittens kon bij gebrek aan goed onderzoek geen consensus worden bereikt ten aanzien van de vraag welk medicijn de voorkeur geniet.
Acetylsalicylzuur is in hogere doseringen niet effectiever dan in lagere doseringen, maar heeft in het eerste geval wel meer bijwerkingen; daarom hebben lagere doseringen de voorkeur: 80-100 mg per dag en voor neurologische indicaties vanaf 30 mg per dag.
Gebruik van cumarinederivaten heeft alleen de voorkeur bij patiënten met atriumfibrilleren die een ‘transient ischaemic attack’ of een niet-invaliderend herseninfarct hebben doorgemaakt, bij patiënten met atriumfibrilleren en een hartaandoening zoals een groot hartinfarct of een linkerkameraneurysma, en bij patiënten die een hartklepoperatie hebben ondergaan.
Omdat de verhouding tussen de voor- en nadelen van antitrombotische profylaxe gedurende het leven kan veranderen, dient de indicatie periodiek te worden heroverwogen.
Reacties