Samenvatting
Het bloeddrukverlagende effect van antihypertensieve monotherapie bedraagt gemiddeld niet meer dan 9,1 mmHg systolisch en 5,5 mmHg diastolisch.
Door het bescheiden effect van monotherapie heeft minstens twee derde van de hypertensieve populatie 2 of meer antihypertensiva nodig.
Wegens complementaire bloeddrukverlagende mechanismen en bewezen effectiviteit wordt aanbevolen een renine-angiotensine-systeem (RAS)-blokkerend middel te combineren met een RAS-onafhankelijk middel; de initiële keuze van middelen hangt af van leeftijd, etniciteit en co-morbiditeit.
De behandeling verloopt bij voorkeur via een stappenplan: er wordt met 1 middel gestart, waaraan vervolgens een 2e of 3e middel wordt toegevoegd.
Een alternatieve aanpak is direct te starten met 2 middelen indien de actuele bloeddruk van de patiënt 20/10 mmHg hoger is dan de streefwaarde.
Therapietrouw en therapiepersistentie bij de behandeling van hypertensie zijn notoir slecht; behandeling met een combinatiepreparaat waarbij een pil 2 of zelfs 3 verschillende componenten bevat heeft daarom de voorkeur.
Reacties