Samenvatting
Beschreven wordt de ziektegeschiedenis van een 27-jarige man, die in coma raakte ten gevolge van een overdosering van valnoctamide. De patiënt werd gedurende korte tijd beademd en overleefde deze intoxicatie zonder nadelige gevolgen. Aan de hand van het concentratieverloop van valnoctamide wordt gepoogd meer inzicht te verschaffen in de farmacokinetiek van deze stof na overdosering, waarover in de literatuur geen gegevens zijn verschenen. Op grond van het concentratieverloop in het serum werd de halfwaardetijd geschat op circa 15 h.
(Geen onderwerp)
Leidschendam, mei 1992,
In hun uitstekende artikel maken Melissant, Vinks en Sleeboom melding van de schaarsheid van publikaties aangaande het sedativum valnoctamide (1992;793-4).
Onlangs werd in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Leiderdorp een patiënte van 39 jaar behandeld. Zij leed aan anorexia nervosa (lenge: 167 cm; gewicht: 40 kg; Quetelet-index: 14,34). Haar dagelijkse inname van valnoctamide bedroeg ongeveer 30-50 tabletten van 20 mg. Zij meldde zich bij ons na inname van ongeveer 70 tabletten met een versuft bewustzijn; een adequaat gesprek was onmogelijk te voeren. Bij laboratoriumonderzoek werd een γ-glutomyl-transpeptidaseactiviteit (γGT) van boven de 600 U/l gevonden. De laatste 2 jaren zou patiënte geen alcohol gedronken hebben. Bij een poging haar abrupt met het middel te laten stoppen, zagen wij een verwarde, sterk zwetende, angstige vrouw, die de omgeving waarnam door een blauwe gloed. Een tweede stoppoging, nu afbouwend met 4 tabletten per dag beginnend bij 30 tabletten, liet tussen de 3e en 6e dag een soortgelijk beeld zien. Opvallend was wederom dat zij de omgeving waarnam door een blauwe gloed. Met het minderen van de valnoctamide-inname daalde ook de γGT-waarde. Op het moment dat zij nog zo'n 4 tabletten per dag innam, was haar γGT-waarde gedaald tot ongeveer 500 U/l. Patiënte is ontslagen zonder valnoctamide-behoefte.
(Geen onderwerp)
Utrecht, mei 1992,
Wij danken collega Verheij voor zijn commentaar op onze casuïstische mededeling. Zoals ook de door hem beschreven ziektegeschiedenis uitwijst, blijft het uitermate belangrijk in geval van bijwerkingen van geneesmiddelen – zeker indien ze ernstig of levensbedreigend zijn en zeker wanneer het gaat om onbekende en (of) weinig gebruikte middelen – hiervan melding te maken. Het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen te Rijswijk en het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) te Utrecht zijn hiervoor de juiste instanties.