artikel
Soa-poli’s missen veel anorectale en orofaryngeale chlamydia en gonorroe als zij hoogrisicobezoekers routinematig alleen urogenitaal testen. Dat blijkt uit een dwarsdoorsnedeonderzoek van Geneviève van Liere en haar collega’s (Sex Transm Infect. 2013; epub 8 oktober).
Het huidige beleid omtrent niet-urogenitale infecties bij hoogrisicogroepen is niet uniform. Een aanname is dat artsen deze infecties ‘toevallig’ gelijktijdig behandelen met een gevonden urogenitale infectie. Voor de schrijvers was dit een reden om te onderzoeken hoe vaak de 2 soa’s buiten het urogenitale gebied voorkomen. Hiertoe testten zij alle hoogrisicomannen en -vrouwen die zich van januari 2010 tot november 2012 meldden op de soa-poli’s van GGD Zuid-Limburg op urogenitale, anorectale en orofaryngeale chlamydia en gonorroe. Hoogrisicomannen waren mannen die seks hebben met mannen; hoogrisicovrouwen waren prostituees en swingers (heteroseksuele vrouwen die met hun partner seks hebben met andere heteroseksuele stellen).
1218 mannen en 516 vrouwen bezochten de poli respectievelijk 2436 en 1321 keer. De auteurs baseerden de resultaten op het aantal consulten. De totale prevalentie van chlamydia en gonorroe was respectievelijk 10,4 en 6,3% voor mannen en 7,0 en 3,1% voor vrouwen. Slechts 92 van de in totaal 541 infecties (17%) bevonden zich enkel in het urogenitale gebied. Maar liefst 336 infecties (62%) waren enkel anorectaal of orofaryngeaal gelokaliseerd.
Van Liere et al. menen naar aanleiding van deze studie dat het noodzakelijk is de testrichtlijnen te optimaliseren wat betreft het testen op verschillende anatomische plaatsen bij hoogrisicogroepen.
Reacties