Samenvatting
Doel
Ontwikkeling en uitvoering van een preventieconsult voor cardiometabole aandoeningen in een middelgroot gezondheidscentrum. Beschrijving van de deelname en het aantal te behandelen aandoeningen dat ermee werd opgespoord.
Opzet
Vragenlijst en observationeel onderzoek
Methode
Alle ingeschreven patiënten tussen de 40 en 75 jaar die niet bekend waren met een cardiometabole aandoening (hart- en vaatziekten, diabetes en nierfunctiestoornissen) (n = 1704) werden schriftelijk uitgenodigd voor deelname aan het preventieconsult. Tijdens maximaal 3 opeenvolgende onderzoeksstappen werd voor iedere deelnemer bepaald of er sprake was van een verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiometabole aandoeningen. Op basis van de gevonden uitkomsten werd indien nodig een behandeltraject gestart. Het aantal patiënten dat de verschillende stappen doorliep en het aantal opgespoorde afwijkingen werden geregistreerd.
Resultaten
In totaal retourneerden 1270 patiënten (75%) een eerste screeningsvragenlijst. Op basis van de informatie uit deze lijst werden 952 patiënten uitgenodigd in de huisartsenpraktijk voor aanvullend onderzoek. Bij 145 patiënten (11% van 1270) werd tenminste één afwijking gevonden waarvoor volgens de geldende richtlijnen een behandelindicatie bestaat, zoals een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, geïsoleerde systolische hypertensie, diabetes mellitus, verdenking op familiaire hypercholesterolemie of nierfunctiestoornissen.
Conclusie
Zowel de respons als het aantal opgespoorde gevallen demonstreren dat het goed mogelijk is om cardiometabole aandoeningen op te sporen in een eerstelijns gezondheidscentrum. Vervolgstudies zijn nodig om een oordeel over de langetermijneffecten en de doelmatigheid van het preventieconsult te kunnen geven.
artikel
Inleiding
Bij patiënten met cardiometabole aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, diabetes mellitus en nierziekten is de prevalentie van complicaties op het moment van diagnose hoog. Vroegtijdige opsporing en preventieve behandeling lijken dan ook wenselijk. Binnen de geneeskunde vindt daarom een geleidelijke paradigmaverschuiving plaats van uitsluitend curatieve en probleemgestuurde zorg naar een zorgaanbod waarin tevens aandacht is voor verschillende vormen van preventie.1 Deze ontwikkeling wordt onder meer gevoed door de toenemende druk van chronische aandoeningen op het zorgsysteem, de ontwikkeling en verfijning van risicopredictiemodellen, de opkomst van particuliere initiatieven op het gebied van zelftesten en gezondheidschecks,2 en de toenemende politiek-maatschappelijke aandacht voor preventie.3 Dat betekent overigens niet dat preventie daarmee per definitie succesvol is.4
Huisartsen staan als geen andere geneeskundige beroepsgroep dicht bij deze ontwikkelingen: cardiometabole aandoeningen delen gemeenschappelijke risicofactoren en bezoeken aan de huisartspraktijk vormen een goede gelegenheid voor het identificeren en preventief behandelen van individuen met een verhoogd risico.
In het verleden hebben in Nederland een aantal studies plaatsgevonden waarin het effect en de uitvoerbaarheid van primaire preventie van hart- en vaatziekten binnen de eerstelijn geëvalueerd werden. Voorbeelden hiervan zijn het Nijmeegs Interventie Project en het project Preventie Maatwerk.5,6 Uit deze studies bleek dat het moeilijk was voor zowel zorgverleners als patiënten om de preventieve inspanningen langdurig vol te houden, terwijl dit essentieel is voor een blijvend resultaat. Gezien recente ontwikkelingen, waaronder de komst van multidisciplinaire zorgprogramma’s voor chronische aandoeningen, de intrede van praktijkverpleegkundigen in huisartsenpraktijken en de in aantocht zijnde NHG-standaard ‘Preventieconsult cardiometabool risico’ (http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_implementatie/k_preventie/Preventieconsult-1.htm) is de tijd rijp om de mogelijkheden voor preventie van cardiometabole aandoeningen te heroverwegen.
Daarom voerden wij in 5 huisartspraktijken een preventieconsult uit voor cardiometabole aandoeningen onder personen van 40-75 jaar. In dit artikel beantwoorden wij de volgende vragen: (a) is het mogelijk om in een middelgroot gezondheidscentrum een preventieconsult op te zetten en uit te voeren? En (b) in welke mate nemen patiënten eraan deel en hoeveel te behandelen aandoeningen worden ermee opgespoord?
Patiënten en methoden
Setting
Het preventieconsult vond plaats van november 2008 tot juni 2009 in 5 huisartsenpraktijken, met een gezamenlijke praktijkpopulatie van ongeveer 7100 patiënten, binnen Gezondheidscentrum Woensel te Eindhoven. Het gezondheidscentrum maakt deel uit van Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE).
Inclusie
Wij includeerden alle ingeschreven patiënten in de leeftijdsgroep van 40-75 jaar bij wie in het huisartseninformatiesysteem (HIS) geen van de volgende ‘International Classification of Primary Care’(ICPC)-codes geregistreerd waren: angina pectoris (K74), myocardinfarct (K75), hartfalen (K77), hypertensie (K86/87), CVA/TIA (K89/90), diabetes mellitus (T90), hypercholesterolemie (T93) en perifeer arterieel vaatlijden (K92). Patiënten met 1 of meer van de volgende codes van de ‘anatomisch-therapeutisch-chemische classificatie’ (ATC-classificatie) werden geëxcludeerd: antihypertensiva (B01/C01/02/03/07/08/09), antilipaemica (C10) en antidiabetica (A10). In totaal werden 1704 patiënten geïncludeerd. Zij ontvingen een schriftelijke uitnodiging namens hun huisarts om deel te nemen aan het preventieconsult. Op de achterzijde van de uitnodiging stond een screeningsvragenlijst en er zat een gefrankeerde retourenveloppe bij. We verstuurden geen herinneringsbrieven.
Screeningsvragenlijst
Omdat er nog geen gevalideerde screeningsvragenlijst is voor een geïntegreerde risico-inschatting, ontwikkelden wij deze zelf. We baseerden de vragenlijstitems op geldende richtlijnen voor cardiometabole aandoeningen en op gevalideerde instrumenten, zoals de FINDRISK-vragenlijst, de SCORE-risicofunctie en een voorspellingsmodel voor perifeer arterieel vaatlijden.7-11 Aan de gekozen vragenlijstitems kenden wij een scoreverdeling toe (tabel 1). Deze werd gebaseerd op de eerdergenoemde instrumenten en daarnaast op consensusoverleg tussen de huisartsen en onderzoekers over de patiëntencategorieën die in ieder geval in de praktijk van de huisarts gezien dienden te worden voor een aanvullende risico-inventarisatie.
Een vragenlijstscore van 7 of hoger was aanleiding voor een uitnodiging voor een consult op de huisartspraktijk. Patiënten die niet op de uitnodiging reageerden, kregen een telefonische herinnering. Patiënten met een score beneden de afkapwaarde van 7 ontvingen een brief met daarin de mededeling dat ze waarschijnlijk een normaal risico hadden. Daarnaast bevatte de brief een aantal algemene leefstijladviezen.
Eerste praktijkconsult
Het eerste consult werd door een doktersassistente uitgevoerd en bestond uit een aantal geprotocolleerde vragen en eenvoudige metingen (bloeddruk, lengte, gewicht en middelomtrek). Na afloop van het consult ontvingen patiënten een laboratoriumformulier voor de bepaling van de nuchtere glucoseconcentratie, het nuchtere lipidenspectrum, de creatinineconcentratie, geschatte creatinineklaring (‘Modification of Diet in Renal Disease’, MDRD) en eiwitonderzoek van de urine. We vulden de onderzoeksgegevens aan met relevante gegevens uit het HIS. Naast de medische informatie registreerden we ook de zorgconsumptie, sociaaleconomische status en etniciteit van patiënten.
Na afloop van het eerste consult interpreteerde een praktijkverpleegkundige de onderzoeksresultaten. De deelnemers kregen schriftelijk de uitkomst gemeld wanneer het SCORE-risico niet verhoogd was (0-4%) en geen van de volgende afwijkingen waren vastgesteld: geïsoleerde hypertensie (≥ 180/130 mmHg), gestoorde nuchtere glucoseconcentratie (≥ 6,1 mmol/l), verhoogde nuchtere cholesterolconcentratie (≥ 8 mmol/l), cholesterol/hdl-ratio (≥ 8) of ldl-cholesterol (≥ 5 mmol/l), een verlaagde creatinineklaring (< 60 ml/min/1,73 m2) of micro- of macroalbuminurie (≥ 30 mg/l). Ook deze brief werd voorzien van algemene leefstijladviezen. In alle andere gevallen volgde een schriftelijke uitnodiging voor een vervolgconsult.
Vervolgconsult
Het vervolgconsult werd uitgevoerd door een praktijkverpleegkundige. Deze verrichtte tijdens dit consult een tweede bloeddrukmeting en liet laboratoriumbepalingen met een afwijkende uitslag herhalen. Gebaseerd op de nieuwe uitkomsten ontving de patiënt individuele leefstijladviezen. Wanneer nodig werd een behandelplan opgesteld of conform de geldende richtlijnen verwezen naar de eigen huisarts voor aanvullend onderzoek of behandeling. De gehanteerde behandel- en verwijscriteria zijn terug te vinden in tabel 2.
Verwerking van de resultaten
Alle analyses werden uitgevoerd in SPSS 16.0 (SPSS Inc., Chicago, IL, VS). We toetsten de verschillen tussen degenen die de vragenlijst wel retourneerden en degenen die dat niet deden met behulp van een χ2-toets of t-toets en berekenden voor alle uitkomsten van het preventieconsult een 95%-betrouwbaarheidsinterval.12
Medisch ethische toetsing
De zorgverleners van gezondheidscentrum Woensel initieerden dit preventieconsult in het kader van een verbetertraject van de gebruikelijke zorg. Er was derhalve geen medisch ethische toestemming noodzakelijk. Het aangeboden screeningsonderzoek was volgens de Wet Bevolkingsonderzoek (WBO) niet vergunningplichtig.13
Resultaten
Patiëntenstroom
Tabel 3 geeft de prevalentie weer van een aantal cardiometabole aandoeningen voorafgaand aan het preventieconsult, op basis van ICPC-codes afkomstig van probleemlijsten uit het HIS. Ter vergelijking zijn in de tabel tevens de prevalentiecijfers van deze ICPC-codes binnen het Registratienet Huisartsenpraktijken (RNH) van de Universiteit Maastricht opgenomen.14 Het RNH is een cohort van ruim 80.000 patiënten verdeeld over 65 huisartsenpraktijken in Limburg met een soortgelijke registratiewijze.
Figuur 1 geeft een schematisch overzicht van de patiëntenstroom tijdens het preventieconsult.
Onderzoekspopulatie
Tabel 4 geeft een aantal basiskarakteristieken van de onderzoekspopulatie weer en laat zien dat de 1270 respondenten gemiddeld ouder waren, vaker tot het vrouwelijk geslacht behoorden, een hogere zorgconsumptie en een hogere sociaaleconomische status hadden dan degenen die niet antwoordden. Westerse patiënten retourneerden de vragenlijst vaker dan niet-westerse.
Uitkomsten
Van de respondenten had 51% overgewicht (BMI ≥ 25) (zie tabel 1). Het percentage actieve rokers lag op 25%. 1 op de 3 patiënten (32%) had een positieve familieanamnese voor hart- en vaatziekten en 22% van de patiënten had een familieanamnese met diabetes. Van de 688 vrouwelijke respondenten hadden er 12 (2%) een voorgeschiedenis van zwangerschapsdiabetes.
Bij 145 personen vonden wij bij herhaling 1 of meer afwijkingen die een indicatie voor behandeling vormden (zie tabel 2). Het vaakst vonden wij een verhoogd risico volgens de SCORE-meting (totaal 9,4%). Het aantal opgespoorde patiënten met een andere aandoening lag telkens tussen de 0 en 1% van de onderzoekspopulatie. In de tabel worden de uitkomsten als percentage van de totale deelnemersgroep weergegeven, maar ook als percentage van de personen die in de huisartspraktijk werden onderzocht. Op basis van dit laatste percentage berekenden wij het aantal personen dat door een medicus of paramedicus moet worden gezien om tot 1 afwijkende bevinding te komen (zie tabel 2). Hieruit bleek dat gemiddeld bij 1 op de 5 personen die naar het eerste praktijkconsult kwamen, een afwijking met behandelindicatie werd opgespoord.
78 van deze 145 opgespoorde personen verwezen wij door naar de huisarts voor aanvullende diagnostiek en behandeling. Uiteindelijk begonnen daarvan 25 personen met een medicamenteuze behandeling. 7 personen werden naar aanleiding van het preventieconsult doorverwezen naar de tweedelijn.
Beschouwing
Het bleek goed mogelijk een preventieconsult op te zetten en uit te voeren binnen een middelgroot gezondheidscentrum. Bijna 75% van de aangeschreven patiënten retourneerde de screeningsvragenlijst. Uiteindelijk werden bij 145 personen 1 of meer afwijkingen gevonden waarvoor volgens de huidige Nederlandse richtlijnen een behandelindicatie bestaat; dat komt neer op 11,4% van het totaal aantal deelnemers en 21,3% van de 681 patiënten die naar het eerste consult kwamen.
Methodologische beperkingen
Voorafgaand aan ons onderzoek bestond er geen gevalideerd instrument voor een geïntegreerde cardiometabole risicoscreening. Daarom ontwikkelden wij dit zelf. De afkapwaarde in dit onderzoek werd bewust laag gekozen om toekomstige validatie van de vragenlijst beter mogelijk te maken. Verhoging van de afkapwaarde naar 10 zou nog steeds hebben geresulteerd in de opsporing van 122 personen met 1 of meer behandelindicaties. Het totaal aantal op te roepen personen zou dan slechts 691 bedragen (55% van de 1270 die bij gebruik van een afkapwaarde van 7 werden opgeroepen). Gezien het lage aantal hoogrisicopatiënten in de groep met een vragenlijstscore van 7-9 lijkt het onwaarschijnlijk dat veel patiënten met een hoog risico over het hoofd werden gezien in de groep met een score lager dan 7. De validiteit van de ontwikkelde screeningsvragenlijst wordt nog separaat onderzocht.
Een beperking van dit onderzoek is dat de resultaten afkomstig zijn van huisartsenpraktijken uit één gezondheidscentrum. Vervolgstudies moeten uitwijzen of onze resultaten te generaliseren zijn. De prevalentiecijfers van cardiometabole aandoeningen voorafgaand aan het preventieconsult zijn vergelijkbaar met de cijfers uit het RNH-register (zie tabel 3). Daarom lijkt het ons onwaarschijnlijk dat het aantal opgespoorde gevallen sterk afwijkt van de prevalentie in andere stedelijke praktijken.
Consequenties voor de praktijk
De initiële schriftelijke respons van 75% was hoog, zonder dat herinneringen verstuurd waren. Er lijkt een groot enthousiasme voor het preventieconsult te bestaan onder de uitgenodigde personen. Ditzelfde bleek eerder uit de nulmeting van het project LekkerLangLeven.15 Ondanks de hoge respons viel tijdens het vervolgtraject alsnog 33% uit (315 van de 952 uitgenodigde personen).
In de literatuur wordt gesproken over het ‘healthy screenee effect’:16 gezonde, hoog opgeleide, welvarende en bewust levende mensen zijn eerder geneigd deel te nemen aan een gezondheidsscreening dan personen met een laag opleidingsniveau, een lage sociaaleconomische status of een ongezond leefpatroon. Een andere benaming die voor deze groep gezonde respondenten wordt gebruikt is de term ‘worried well’.17 Ook in de door ons onderzochte populatie zagen we dit verschijnsel terug (zie tabel 4). Tussen de niet-respondenten en uitvallers zit waarschijnlijk een aanzienlijke groep met een verhoogd risico op cardiometabole aandoeningen. Ondanks intensieve opsporing worden die dus gemist.
Ondanks de goede opsporingsmogelijkheden die uit onze studie blijken, zijn een aantal kritische kanttekeningen bij de invoering van een cardiometabool preventieconsult op zijn plaats. Ontwikkelingen op politiek en maatschappelijk vlak lopen vaak vooruit op de wetenschap. Hoewel het idee van preventie op populatieniveau aantrekkelijk klinkt, werd nooit onomstotelijk bewezen dat vroege leefstijlinterventies daadwerkelijk leiden tot een significante reductie van morbiditeit of mortaliteit ten gevolge van hart- en vaatziekten. Dit verband wordt wel aannemelijker bij de behandeling van hoogrisicogroepen.4 Alhoewel het inschatten van risico’s op het ontwikkelen van cardiometabole aandoeningen steeds accurater wordt dankzij de ontwikkeling van nieuwe risicopredictiemodellen, blijft het een uitdaging deze populatierisico’s te vertalen naar een persoonlijk risico.18 Mede hierdoor leidt screening altijd tot medicalisering van mensen die niet of nog niet ziek zijn. Tenslotte lijkt binnen de huidige discussies over screening het beeld te ontstaan dat gezondheid maakbaar is en dat er een absoluut oorzakelijk verband bestaat tussen gezond leven en het al dan niet ontstaan van ziekte. Dit kan op zijn hoogst een deel van de waarheid zijn.
Conclusie en aanbevelingen
Ons onderzoek is een eerste stap in de evaluatie van de waarde van het eerstelijnspreventieconsult. De resultaten laten zien dat het in een middelgroot gezondheidscentrum goed mogelijk is om mensen met een hoog risico op cardiometabole aandoeningen op te sporen. Maar met alleen het opsporen van hoogrisicogroepen verander je hun risico nog niet. Om tot een gedegen oordeel te komen over de langetermijneffecten en de doelmatigheid van een cardiometabool preventieconsult zijn gerandomiseerde studies nodig die verder kijken dan alleen naar de opsporing.
Leerpunten
In een middelgroot gezondheidscentrum is het goed mogelijk om een preventieconsult voor cardiometabole aandoeningen uit te voeren.
De respons op een schriftelijke uitnodiging tot deelname aan een preventieconsult was in ons geval hoog.
Van de deelnemers aan het preventieconsult had 1 op de 10 een te behandelen aandoening of een hoog risico op een cardiometabole aandoening.
Over de langetermijneffecten en de doelmatigheid van een cardiometabool preventieconsult zijn nog geen uitspraken te doen.
Literatuur
Unal B, Critchley JA, Capewell S. Modelling the decline in coronary heart disease deaths in England and Wales, 1981-2000: comparing contributions from primary prevention and secondary prevention. BMJ (Clinical research ed). 2005;331:614.
Ronda G, Portegijs P, Dinant G-J, Buntinx F, Norg R, van Der Weijden T. Use of diagnostic self-tests on body materials among Internet users in the Netherlands: prevalence and correlates of use. BMC public health. 2009;9:100.
Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg; 2010. p. 1-58.
Ebrahim S, Beswick A, Burke M, Davey S. Multiple risk factor interventions for primary prevention of coronary heart disease. Cochrane database of systematic reviews (Online) 2006. http://www2.cochrane.org/reviews/en/ab001561.html
Van Ree JWVGW, Van den Hoogen HJM. Interventie bij een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Huisarts Wet.. 1985;28:21-4.
Frijling B, Hulscher M, Drenthen T, Leest LV, Grol R. Preventie van hart- en vaatziekten: Resultaten van het LHV/NHG-project ‘Preventie: maatwerk’. Huisarts Wet. 2004;47:449-54.
Stalman W, Scheltens T, Burgers J, Hukkelhoven C, Smorenburg S, Banga J, et al. NHG Standaard Cardiovasculair Risicomanagement: Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap; 2006. http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/Sa…
Rutten G, de Grauw W, Nijpels G, Goudswaard A, Uitewaal P, Does vdF, et al. NHG Standaard Diabetes Mellitus Type 2. Huisarts Wet.. 2006;49:67-84.
Lindström J, Tuomilehto J. The diabetes risk score: a practical tool to predict type 2 diabetes risk. Diabetes care. 2003;26:725-31.
Conroy R, Pyörälä K, Fitzgerald A, Sans S, Menotti A, De Backer G, et al. Estimation of ten-year risk of fatal cardiovascular disease in Europe: the SCORE project. Eur Heart J. 2003;24:987-1003.
Bendermacher BLW, Teijink JAW, Willigendael EM, Bartelink M-L, Peters RJG, De Bie RA, et al. A clinical prediction model for the presence of peripheral arterial disease - the benefit of screening individuals before initiation of measurement of the ankle-brachial index: an observational study. Vasc Med. 2007;12:5-11.
Daly L. Simple SAS macros for the calculation of exact binomial and Poisson confidence limits. ComputBiolMed. 1992 Sep;22:351-61.
Wet van 29 oktober 1992, houdende regels betreffende bevolkingsonderzoek. Staatsblad 611. Den Haag: SDU;1992.
Akker Mvd, Metsemakers J, Limonard C, Knottnerus J. General practice: a gold mine for research. Data and scientific use of the Registration Network Family Practices. Maastricht: Maastricht University; 2004.
Gelissen R, Jonkers R. Nulmeting Gezondheidscheck CMR. Amsterdam: 2009. p. 73. www.lekkerlangleven.nl/l/library/download/2113
Raffle A, Gray M. Screening: evidence and practice. Oxford: Oxford University Press; 2007.
Criqui MH, Barrett-Connor E, Austin M. Differences between respondents and non-respondents in a population-based cardiovascular disease study. Am J Epidemiol. 1978;108:367-72.
Smulders YM, Spijkerman AMW, Kostense PJ, Bouter LM, Stehouwer CDA. Oude en nieuwe scoresystemen voor het schatten van cardiovasculaire risico’s: beperkingen in de validiteit, de precisie en de homogeniteit van de risicocategorieën. Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:2480-4.
CVRM-screening in huisartsenpraktijk
Met genoegen hebben we de resultaten van uw onderzoek gelezen. We willen naar aanleiding van resultaten uit ons eigen onderzoek, u enkele vragen stellen. Van februari tot en met april 2010 hebben we in het Lokaal Centrum voor Gezondheidszorg in Hardinxveld-Giessendam, in samenwerking met de “De Gezonde regio”, een onderzoek gedaan naar het identificeren en behandelen van personen met een verhoogd cardiovasculair risico in de huisartsenpraktijk. Het onderzoek was een pilotproject waarbij onderzocht werd bij welk leeftijdscohort het zinvol zou zijn om een screening van cardiovasculaire risicofactoren te verrichten in het kader van primaire preventie van hart- en vaatziekten in de regio Gorinchem en omstreken (155.000 inwoners). Tevens wilden we een indruk krijgen hoeveel tijd er gemiddeld nodig was om één patiënt te screenen, advies te geven over een gezondere leefstijl en zo nodig medicamenteus te behandelen. Wij kozen het leeftijdscohort van 50-65 jaar als onderzoekspopulatie, omdat de leeftijdsgroep 40-49 jarigen volgens de SCORE tabel vrijwel altijd een laag risico (<5%) heeft. Uit ons onderzoek bleek dat de leeftijdscategorie nog verder ingeperkt kon worden tot de groep van 55-65 jaar, aangezien in de leeftijdsgroep 50-54 jaar slechts 7 % een (licht) verhoogd risico had op het overlijden aan hart- en vaatziekten. In de leeftijdscategorie 55-59 jaar en 60-65 jaar liep dit op naar respectievelijk 27% en 50%. Wij zijn geïnteresseerd in uw overwegingen om de ondergrens te leggen bij veertig jaar en hoe in uw onderzoek de risicoverdeling is als u uw onderzoekspopulatie opsplitst in cohorten van 5 jaar Binnen ons onderzoek bedroeg de tijd (selecteren patiënten, verzenden brief, afspraakplanning, consult en leefstijladviezen) die nodig was om één patiënt te screenen 40 minuten. Wij zijn dan ook benieuwd of u heeft onderzocht hoeveel tijd de screening, per patiënt, in beslag nam.
J.B. Braken, huisarts, I. Sterk, nurse practitioner, R.A.. Carels, internist
Yulius, Rivas Zorggroep, de GGD, Zorgbelang en de zorgverzekeraar UVIT vormen samen met de regionale huisartsenvereniging een samenwerkingsverband in Gorinchem en omgeving. De partners van De Gezonde Regio willen de kwaliteit van leven van hun cliënten verhogen door een totaalpakket van preventie, signalering, zorg en behandeling aan te bieden (www.degezonderegio.nl) .
Preventieconsult (reactie auteurs)
Wij danken u voor uw reactie. Graag willen wij hieronder reageren op de door u gestelde vragen. Wij kunnen ons vinden in uw stelling dat op basis van de SCORE-risicotabellen redelijk eenvoudig voorspeld kan worden in welke leeftijdsgroepen de grootste percentages hoogrisicopatiënten zullen worden opgespoord. Naast een verhoogd SCORE-risico werd tijdens het door ons beschreven preventieconsult echter gescreend op nog een aantal aandoeningen, te weten: diabetes mellitus, hypercholesterolaemie, geïsoleerde systolische hypertensie en nierfunctiestoornissen.
Omdat er in de literatuur relatief weinig bekend is over de opbrengst van dergelijke geïntegreerde screeningsprogramma’s in verschillende leeftijdscategorieën hebben wij bewust voor een ruime inclusieleeftijd gekozen. Wanneer wij kijken naar het percentage te behandelen aandoeningen dat per leeftijdsgroep werd opgespoord dan ziet deze onderverdeling er als volgt uit:
40-44: 1.6%
45-49: 1.0%
50-54: 5.9%
55-59: 10.3%
60-64: 23.9%
65-75: 38.7%
Het oplopen van het percentage opgespoorde aandoeningen met het stijgen van de leeftijd wordt verklaard door het feit dat een verhoogd SCORE-risico verreweg de meest opgespoorde aandoening bleek te zijn (zie ook tabel 2 van ons artikel). Vermeldenswaardig is daarbij wel het feit dat een relatief groot aantal van de opgespoorde gevallen van diabetes, hypercholesterolemie en geïsoleerde systolische hypertensie in de leeftijdscategorieën jonger dan 55 jaar vielen. Men zou kunnen beargumenteren dat juist deze patiëntgroepen gebaat zijn bij opsporing op een zo vroeg mogelijke leeftijd omdat juist dan de potentiële gezondheidswinst van een preventieve behandeling het grootst is.
De tijd die benodigd was voor screening en leefstijladvies bedroeg in ons onderzoek – net als in de door u beschreven pilot - gemiddeld 40 minuten: een eerste consult van 20 minuten voor anamnese en diagnostiek en een vervolgconsult van 20 minuten voor bespreking van de resultaten en leefstijladvies. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat één leefstijlconsult meestal te weinig is om een weloverwogen en leefstijlverandering teweeg te brengen en te bestendigen.
Wij danken u voor het delen van de door u opgedane ervaringen. Naast uw reactie hebben wij van nog een aantal andere kleinschalige en soortgelijke initiatieven constructieve en geïnteresseerde reacties mogen ontvangen. Het is bemoedigend te zien hoeveel collegae gezond-kritisch maar ook enthousiast bezig zijn invulling te geven aan het preventievraagstuk in de eerste lijn. Wij nodigen u uit contact met ons op te nemen indien u aanvullende informatie of een meer gedetailleerde inzage in onze onderzoeksgegevens wenst.
Merijn Godefrooij