Samenvatting
Doel
Bepalen van het aantal gemelde buiktyfuspatiënten in Amsterdam (1991-2000) en het evalueren van het contactonderzoek bij deze patiënten, met als specifieke vraagstelling of het contactonderzoek vereenvoudigd kan worden.
Opzet
Retrospectief.
Methode
Vanuit een geautomatiseerd databestand werden gegevens verzameld van gemelde buiktyfuspatiënten en hun contactpersonen in de gemeente Amsterdam in de periode 1991-2000.
Resultaten
Er waren 101 patiënten met buiktyfus en bij 12 van de 281 huiselijke contactpersonen werd een infectie met Salmonella typhi vastgesteld. 96 van de 101 indexpatiënten hadden een buitenlandse reisbestemming als meest waarschijnlijke bron. Bij 8/12 contactpersonen met een S. typhi-infectie was de indexpatiënt de aannemelijkste bron, wat neerkomt op een secundaire transmissie van 2,8 (8/277); 7 van de 8 patiënten met een secundaire infectie hadden klachten die zouden kunnen passen bij buiktyfus en bij alle 7 werd S. typhi in het eerste fecescontrolemonster aangetoond.
Conclusie
Op grond van deze resultaten werd het landelijke protocol voor bron- en contactopsporing bij buiktyfus aangepast: bij indexpatiënten die geen goede toilethygiëne in acht nemen of die zorg dragen voor voedselbereiding worden van huiselijke contacten eenmalig de feces gecontroleerd. Indien contactpersonen klachten hebben die passen bij een S. typhi-infectie en/of indien zij werkzaam zijn in de voedselbereiding, dienen eveneens eenmalig feces gecontroleerd te worden. Het aanpassen van het landelijke protocol zal de arbeidsintensiviteit van contactonderzoek bij buiktyfuspatiënten sterk verlagen, waarbij de kwaliteit van het onderzoek behouden blijft. Bronopsporing zal bij patiënten met buiktyfus ook in de toekomst van belang blijven om een mogelijke verspreiding in Nederland vroegtijdig te onderkennen.
Reacties