Samenvatting
Doel
Vaststellen hoe vaak deelneemsters aan de eerste ronde van het bevolkingsonderzoek borstkanker op een meegestuurde vragenlijst aangaven klachten van de borsten te hebben ten tijde van het bevolkingsonderzoek, en wat het verband is met doorverwijzen en het vinden van borstkanker.
Opzet
Retrospectief en gecontroleerd.
Methode
Bij de uitnodiging voor deelname aan het landelijk bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50-69 jaar ontvingen de vrouwen in de screeningsregio van de Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid (BoBZ) een medische vragenlijst. Deze vragenlijst werd door de radioloog alleen geraadpleegd bij twijfel over doorverwijzing. Nagegaan werd of de vrouwen met borstklachten vaker waren doorverwezen voor nader onderzoek dan vrouwen zonder klachten en of daarbij bij hen vaker borstkanker was vastgesteld. Hiervoor werden 2 aselecte onafhankelijke steekproeven getrokken uit het bevolkingsonderzoekbestand: 1116 vrouwen die in de eerste ronde waren onderzocht en 1113 vrouwen die in de eerste ronde waren verwezen voor vervolgonderzoek.
Resultaten
De prevalentie van klachten was 5,1 (95-BI: 3,9-6,6). Bij ruim de helft van deze vrouwen ging het om pijn, niet samenhangend met de menstruatie; vochtverlies uit de tepel; huidverandering (intrekking of verkleuring) of knobbels. Deze vrouwen met klachten hadden, vergeleken met vrouwen zonder klachten, een ruim 2 twee maal zo grote kans op verwijzing (gecorrigeerde oddsratio (OR) = 2,3; 95-BI: 1,4-3,8) en een ruim 3 maal zo hoge kans op borstkanker (gecorrigeerde OR = 3,3; 95-BI: 1,4-3,8). Maximaal 5,8 van de bij screening gevonden borstkankers kon worden toegeschreven aan de borstklachten.
Conclusie
Bij klachten ten tijde van de screening was de kans vergroot op het vinden van borstkanker, maar het is vooralsnog onduidelijk of het expliciet opnemen van vragen naar klachten bij de screeningsprocedure het rendement van de screening vergroot.
Reacties