Samenvatting
Doel
Samenhang bepalen tussen uitslagen van cerebrale protonkernspinresonantie-spectroscopie (1H-MRS) en de psychomotore ontwikkeling van pasgeborenen met cerebrale hypoxie.
Opzet
Descriptief.
Plaats
Wilhelmina Kinderziekenhuis UtrechtAcademisch Ziekenhuis Utrecht.
Methode
Bij 31 voldragen pasgeborenen met perinatale asfyxie en 1 voortijdig geboren neonatus met postoperatieve hypoxie, die allen een hypoxisch-ischemische encefalopathie doormaakten (5 mild (graad I volgens Sarnat), 20 matig (graad II) en 7 ernstig (graad III)), werd 1H-MRS verricht van de periventriculaire witte stof en een deel van de basale ganglia. Dit vond plaats gemiddeld 8 dagen (uitersten: 2-22) na het hypoxisch moment. 1H-MRS werd uitgevoerd in een magnetisch veld van 1,5 Tesla bij TRTE: 2000272 ms. De N-acetylaspartaatcholine (NAACho)-ratio van het onderzochte hersenweefsel werd berekend. De aanwezigheid van lactaat werd als afwijkend beschouwd. Evaluatie van de psychomotore ontwikkeling vond plaats op de leeftijd van 6, 9 en 18 maanden.
Resultaten
Van de patiënten overleden er 6 (allen met encefalopathie graad III); 10 patiënten (1 met graad III-, 9 met graad II-encefalopathie) vertoonden handicaps, te weten spastische quadriplegie (7), hemiplegie en mentale retardatie (1), en mentale retardatie (2). De overige 16 kinderen vertoonden een normale ontwikkeling. Neonatale NAACho-ratio's van kinderen met een normale ontwikkeling waren 0,97 (SD: 0,13) versus 0,74 (0,179) voor kinderen met een ongunstige afloop van de encefalopathie (handicaps of overlijden); p < 0,0001 (t-toets). Lactaat werd bij alle 7 graad III-kinderen aangetoond, doch in geen van de overige groepen.
Conclusie
De bevindingen bij cerebrale 1H-MRS bij pasgeborenen met hypoxisch-ischemische encefalopathie hingen samen met de psychomotore ontwikkeling: een lage NAAChoratio en de aanwezigheid van lactaat gingen gepaard met het ontstaan van handicaps of overlijden.
Reacties