Samenvatting
Doel
Onderzoeken hoe uniform SCEN-artsen (SCEN staat voor ‘Steun en consultatie bij euthanasie in Nederland’) oordelen bij patiënten met een euthanasieverzoek die niet lijden aan een op korte termijn terminale ziekte.
Opzet
Kwalitatief onderzoek.
Methode
We verrichtten een intern onderzoek onder de SCEN-artsen van SCEN-Drenthe. We vroegen hun een oordeel te geven over de zorgvuldigheidseisen (a) tot en met (d) van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op Verzoek en Hulp bij Zelfdoding (WTL) bij 3 fictieve patiënten.
Resultaten
We ontvingen 60 beoordelingen van 20 SCEN-artsen. De helft van de beoordelingen werd afgegeven als ‘voldoet niet aan de zorgvuldigheidseisen’; dit was 45% bij de patiënt met een voltooid leven, 50% bij de patiënt met de ziekte van Alzheimer en 55% bij de patiënt met een verlaagd bewustzijn. Naast onduidelijkheid over de positie van artikel 2.2 van de WTL waren de persoonlijke beoordeling van de ondraaglijkheid van uitzichtloos lijden en het afwijzen van alternatieven verantwoordelijk voor de verschillende beoordelingen.
Conclusie
Om rechtsongelijkheid te voorkomen bij deze patiëntengroep is uniforme beoordeling belangrijk. We vonden geen medische of ethische maatstaven voor de bepaling van de ondraaglijkheid van lijden. Een consult dat verifiërend is geeft alleen het oordeel van de SCEN-arts weer over de aanwezigheid van uitzichtloos lijden dat als ‘ondraaglijk’ is geclassificeerd. Een afwijzend SCEN-oordeel ondermijnt het rechtsgevoel op een moeilijk moment, terwijl in vergelijkbare casussen het uitzichtloos lijden wel als ondraaglijk is geaccepteerd. Als de KNMG-richtlijn ‘Euthanasie bij een verlaagd bewustzijn’ wordt aangepast zodat deze aansluit bij de WTL, zal dit ook bijdragen tot meer uniformiteit.
Reacties