Samenvatting
Doel
Bepalen in hoeverre genetisch bepaald traag geneesmiddelmetabolisme en het gebruik van comedicatie van invloed zijn op de benodigde dagdosis fenytoïne.
Opzet
Descriptief.
Methode
Bij 60 stabiel ingestelde fenytoïnegebruikers werd de fenytoïneconcentratie in serum bepaald en werd een CYP2C9-genotypering uitgevoerd. (Aanwezigheid van tenminste 1 mutant CYP2C9-allel wordt geassocieerd met een vertraagd fenytoïnemetabolisme.) Tevens werd het gebruik in kaart gebracht van andere anti-epileptica: fenobarbital, carbamazepine en valproïnezuur. CYP2C9-genotype en comedicatie werden in verband gebracht met de dagelijkse fenytoïneonderhoudsdosering. De 60 patiënten waren 38 mannen en 22 vrouwen, tussen 16 en 74 jaar oud en allen verstandelijk gehandicapt.
Resultaten
Van de 60 patiënten waren er 23 (38) drager van één of twee mutante CYP2C9-allelen. De fenytoïnedosis waarop zij waren ingesteld bedroeg gemiddeld 199 mg/dag. Patiënten zonder CYP2C9-mutanten (n = 37) hadden gemiddeld 287 mg fenytoïne per dag nodig (p < 0,01). Wanneer naast CYP2C9-genotype ook comedicatie werd beschouwd, bleek de gemiddelde fenytoïneonderhoudsdosering tussen de diverse comedicatiegroepen niet statistisch significant te verschillen.
Conclusie
Patiënten met een genetisch bepaald traag fenytoïnemetabolisme hadden gemiddeld een 30 lagere dosering nodig dan normale metaboliseerders, terwijl het gelijktijdig gebruik van andere anti-epileptica nauwelijks van invloed leek op de benodigde fenytoïnedagdosering.
Reacties