Beleid bij paraproteïnemie

Klinische praktijk
R.B. Dinkelaar
R.S.G. Holdrinet
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:2223-6

Inleiding

Naar aanleiding van de dreigende overdiagnostiek en overbehandeling van ‘patiënten’ bij wie een paraproteïne wordt gevonden zonder dat bij hen sprake is van een duidelijk ziektebeeld, is door een werkgroep van de Medisch Wetenschappelijke Raad van het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing (CBO) over dit onderwerp een advies uitgebracht. Omdat er geen betrouwbare getallen bekend waren over de omvang van dit probleem, werd besloten dit door middel van een enquête onder Nederlandse ziekenhuizen te onderzoeken. Hierbij kwamen zowel klinische als laboratoriumtechnische aspecten aan de orde. Uit het onderzoek blijkt dat er in Nederland zeer wisselend gebruik wordt gemaakt van de beschikbare diagnostische voorzieningen.1 Door middel van extrapolatie van de gegevens uit de enquête kan worden geschat dat jaarlijks in Nederland bij ongeveer 10.000 nieuwe patiënten een paraproteïne wordt gevonden. Er blijken aanzienlijke verschillen te bestaan in de wijze waarop het onderzoek en de follow-up bij deze patiënten worden…

Auteursinformatie

Drechtstedenziekenhuis, lokatie Refaja, afd. Klinische Chemie, Dordrecht.

Dr.R.B.Dinkelaar.

Academisch Ziekenhuis St. Radboud, Kliniek voor Inwendige Geneeskunde, Nijmegen.

Dr.R.S.G.Holdrinet, internist-hematoloog.

Contact dr.J.J.E.van Everdingen, Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht

Verantwoording

Mede namens de werkgroep die over dit onderwerp advies uitbracht aan het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties