Samenvatting
Doel
Beschrijven van verschillen in de behandeling van pneumonie en in het verband tussen behandeling en prognose bij Nederlandse en Amerikaanse verpleeghuispatiënten met ernstige dementie.
Opzet
Prospectieve studies in Nederland en de Amerikaanse staat Missouri.
Methode
In 61 Nederlandse verpleeghuizen en 36 verpleeghuizen in Missouri werden respectievelijk in de perioden oktober 1996-juli 1998 en augustus 1995-september 1998 ernstig dementerende patiënten met pneumonie geïncludeerd. Er werden gegevens verzameld betreffende de gezondheidstoestand, comorbiditeit, symptomen van pneumonie en kenmerken van de behandeling, zoals het gebruik van antibiotica, ziekenhuisopname en symptoomverlichting. De behandeling in het ene land werd vergeleken met die in het andere bij groepen patiënten met overeenkomende risico’s op overlijden binnen 2 weken.
Resultaten
In totaal werden 328 Nederlandse en 280 Amerikaanse patiënten geselecteerd. In Nederland werd vaker afgezien van het geven van antibiotica (bij 33 van de patiënten) dan in Missouri (24). Dat verschil was groter bij patiënten met een slechte prognose (56 versus 15). Nederlandse patiënten waren vaker gedehydreerd, maar ontvingen minder vaak rehydratietherapie dan Amerikaanse patiënten, met een groter verschil bij patiënten met een slechte prognose (2 versus 63). Vormen van symptoomverlichting die vaker werden toegepast bij patiënten met een slechte prognose (bij 20-26) waren: toediening van zuurstof (in beide landen) en het gebruik van opiaten en hypnotica, sedativa of anxiolytica (vooral in Nederland).
Conclusie
Bij patiënten met ernstige dementie en pneumonie werd in Nederland vaak afgezien van curatieve behandeling, des te vaker naarmate de prognose slechter was. In Missouri daarentegen werd dan actiever behandeld. Vergeleken met het vaak palliatieve behandeldoel in Nederland bleef het toepassen van symptoomverlichting achter. Deze inzichten kunnen helpen bij de besluitvorming over behandeling van pneumonie bij patiënten met ernstige dementie.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:915-9
Reacties