Wanneer bij een amenorroeduur van 24-34 weken een spontane vroeggeboorte dreigt, wordt de zwangere behandeld met glucocorticoïden. Dit voorkomt perinatale complicaties, zoals het ‘respiratory distress’-syndroom en intraventriculaire bloedingen. Omdat de schadelijke langetermijneffecten van antenatale blootstelling aan glucocorticoïden steeds duidelijker worden, is het tijd om onnodige blootstelling terug te dringen. Maar hoe?
Wereldwijd worden zwangeren bij een dreigende vroeggeboorte bij een amenorroeduur van minder dan 34 weken behandeld met glucocorticoïden. Deze behandeling vergroot de overlevingskans van de pasgeborene en verlaagt het risico op onder andere het ‘respiratoir distress’-syndroom en intraventriculaire bloedingen. Omdat het absolute risico op vroeggeboorte niet goed te voorspellen is, worden zwangeren uit voorzichtigheid laagdrempelig behandeld met glucocorticoïden. Een groot deel van de kinderen van wie de moeder behandeld is met glucocorticoïden, wordt echter niet prematuur geboren. Deze kinderen worden dus onnodig blootgesteld.
Recentelijk werd in een grote Finse studie aangetoond dat blootstelling aan glucocorticoïden tijdens de zwangerschap gerelateerd is aan psychische stoornissen en gedragsstoornissen op de kinderleeftijd.1 ‘Confounding by indication’ kan echter niet worden uitgesloten, aangezien alleen zwangeren bij wie een vroeggeboorte dreigde glucocorticoïden kregen toegediend en zij vanwege die dreigende vroeggeboorte al een verhoogd risico op complicaties hadden. Omdat dit niet alles kan verklaren en de schadelijke…
Reacties