Algemene vaccinatie tegen hepatitis B naderbij, maar niet genoeg; advies van de Gezondheidsraad

Opinie
J.M.D. Galama
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1339-42
Abstract

Onder de titel ‘Algemene vaccinatie tegen hepatitis B’ heeft de Gezondheidsraad onlangs aan de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport advies uitgebracht over universele inenting van kinderen tegen hepatitis B.1 Dit advies was opgesteld omdat de Tweede Kamer in een motie verzocht had om die algemene vaccinatie in te voeren. De Gezondheidsraad concludeert dat in Nederland een subpopulatie pasgeborenen is aan te wijzen bij wie vaccinatie op zuigelingleeftijd zinvol is, maar dat algemene vaccinatie op deze leeftijd geen gezondheidswinst oplevert. Vaccinatie wordt aanbevolen voor kinderen geboren in gezinnen waarvan één of beide ouders afkomstig zijn uit landen waar de prevalentie van hepatitis B middel- of hoogendemisch is. Deze subpopulatie (het betreft circa 15 van de pasgeborenen) loopt beduidend meer kans om in aanraking te komen met het virus dan kinderen in de rest van de bevolking, onder wie het dragerschap van hepatitis B zeer laag is. Onder laatstgenoemden zal…

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Medische Microbiologie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Contact Prof.dr.J.M.D.Galama, arts-viroloog (j.galama@mmb.azn.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

L.J.
Gunning-Schepers

Amsterdam, juni 2001,

De bijdrage van Galama geeft een uitstekende samenvatting van het recente advies van de Gezondheidsraad over de algemene vaccinatie tegen hepatitis B (2001:1339-42). Slechts wat betreft de discussie over de monopoliepositie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zou de lezer een onjuist beeld van het advies kunnen krijgen. Echter, in zijn persoonlijke commentaar laat hij twee belangrijke overwegingen weg die bij de uiteindelijke afweging van de commissie zwaarwegend geweest zijn.

De eerste overweging betreft het feit dat de kans op ernstige complicaties en op dragerschap na de kinderleeftijd tot beneden de 10% daalt. Weliswaar vinden de meeste besmettingen in Nederland plaats door seksueel contact bij (jonge) volwassenen, maar de consequenties waartegen de vaccinatie bescherming zou moeten bieden, zijn vooral terug te voeren op besmettingen op jonge kinderleeftijd. Die betreffen overwegend de subpopulatie die in het advies voor zuigelingenvaccinatie in aanmerking komt.

De tweede overweging betreft de altijd zeer zorgvuldige afweging van gezondheidskosten en -baten die aan elk primairepreventieprogramma vooraf dient te gaan. Immers, het betreft in principe gezonde mensen die een gericht ongevraagd aanbod krijgen. Indien de te verwachten gezondheidswinst niet heel erg groot is, worden de potentiële ‘kosten’ belangrijker. Hier wil ik niet te lang stilstaan bij het vermeende risico op multiple sclerose dat de media volop gehaald heeft bij het Franse vaccinatieprogramma. Immers, de commissie heeft moeten constateren dat de wetenschappelijke basis daarvoor ten enenmale ontbrak. De commissie heeft daarbij aangetekend dat de gepercipieerde risico's in de algemene bevolking wel een potentieel gevaar opleveren indien deze zouden leiden tot een verminderde deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Maar belangrijker was de overweging dat bij het nu introduceren van de algemene hepatitis-B-vaccinatie voor zuigelingen, er alvast een plaats in het RVP wordt vergeven die wellicht bij de herziening voor een ander nieuw vaccin gebruikt had kunnen worden, met een veel grotere gezondheidswinst. Dat is de reden dat de commissie die beslissing uitgesteld heeft tot de algehele herziening van het RVP waarover de Gezondheidsraad toch binnenkort zal adviseren. Alleen voor de kinderen die een reëel besmettingsgevaar lopen op de kinderleeftijd en voor wie dus de gezondheidswinst op langere termijn wel degelijk aanzienlijk is, leek het de commissie niet verantwoord om die beslissing langer uit te stellen.

L.J. Gunning-Schepers
H. Houweling
J.M.D.
Galama

Nijmegen, juni 2001,

In mijn beschouwing kom ik niet terug op het feit dat de kans op dragerschap na de kinderleeftijd daalt tot onder de 10%, waardoor de gezondheidswinst per gevaccineerd individu op latere leeftijd afneemt. Op dit punt onderschrijf ik overigens de overwegingen van de commissie volledig en elders in het artikel heb ik aangegeven dat de voorgestelde vaccinatie van zuigelingen uit een subpopulatie een belangrijke stap betekent. Volgens het rapport wordt hierdoor maximaal eenderde van het aantal te verwachten nieuwe dragers voorkómen. In de beschouwing concentreer ik mij op de resterende tweederde, die drager wordt na infectie op latere leeftijd. Daarbij ga ik uit van het gegeven dat onze maatschappij verandert en de verwachting gerechtvaardigd is dat verspreiding buiten de subpopulatie zal gaan plaatsvinden. Dit laatste vormt voor mij een belangrijke overweging om voor universele vaccinatie te pleiten, temeer daar het aantal dragers door immigratie met een veelvoud van het door vaccinatie te voorkómen aantal zal toenemen. Dit laatste impliceert een groeiende infectiedruk, die naar mijn mening de extra inspanning rechtvaardigt.

De tweede overweging betreft de zorgvuldige afweging van baten en kosten. Hierbij wordt een belangrijk aspect naar voren gebracht dat in het rapport minder helder is gesteld, dan nu door collegae Gunning-Schepers en Houweling is verwoord. Met name doel ik op het argument dat een snelle invoering van universele hepatitis-B-vaccinatie de deur ‘op slot’ zou doen voor andere (nieuwe) vaccins waaraan mogelijk prioriteit dient te worden gegeven. Dit argument is zeker het overdenken waard, maar hopelijk staat dit een snel besluit niet in de weg.

J.M.D. Galama

Utrecht, juli 2001,

Evenals Galama (2001:1339-42) betreurt de werkgroep Vaccinatie van de Nederlandse Hepatitis Stichting het beperkte Gezondheidsraadadvies inzake hepatitis-B-vaccinatie. Ten behoeve van de discussie in de Tweede Kamer heeft de Nederlandse Hepatitis Stichting in april van dit jaar alle politieke partijen geïnformeerd over de ernst en de omvang van hepatitis B in Nederland. Waar eerst bij de politiek de kosteneffectiviteit het belangrijkste discussiepunt bleek te zijn, lijken kosten nu ineens niet belangrijk meer. De Gezondheidsraad heeft immers thans gekozen voor een vaccinatieadvies waarvan de kosten totaal onbekend zijn. Ook het recente besluit om de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten in te schakelen voor de vaccinatie van lifestylerisicogroepen (intraveneuze drugsgebruikers en mannen met wisselende homo-/heteroseksuele contacten) brengt aanhoudende aanzienlijke kosten met zich mee. Immers, indien de vaccinatie van deze risicogroepen niet gecombineerd wordt met algemene vaccinatie, blijft men tot in lengte van dagen genoodzaakt deze risicogroepen actief te benaderen.

De Nederlandse Hepatitis Stichting staat nog steeds achter het standpunt van algemene vaccinatie voor alle pasgeborenen. Toch vragen wij ons af of dit op korte termijn politiek haalbaar is. Waarschijnlijk is het effectiever om nu in te zetten op de haalbaarheid van universele vaccinatie voor 9- tot 12-jarigen. Verder onderzoek naar leeftijdspecifieke prevalenties zijn daarbij noodzakelijk. Daarbij dient ook inzicht verkregen te worden in de samenstelling van de schoolpopulatie: autochtoon/allochtoon. Immers, allochtone scholieren komen uit families waarvan de pasgeborenen conform het Gezondheidsraadadvies voor vaccinatie in aanmerking komen. Daarbij moet naast de risico's van de huidige groep ook de winst op langere termijn meegewogen worden. Het Gezondheidsraadadvies laat 85% van de toekomstige adolescenten onbeschermd tegen hepatitis B, terwijl zij evenzeer risicogedrag als wisselende seksuele contacten, dragen van piercings en tatoeages, en reizen naar endemische gebieden kunnen vertonen. De werkgroep wil er voorts op wijzen dat de wetenschappelijke ontwikkelingen snel gaan en dat een vaccinatieschema met 2 doses voor vaccinatie van adolescenten reeds in Amerika en Zwitserland is geregistreerd. Een dergelijk schema maakt implementatie in het huidige rijksvaccinatieprogramma veel gemakkelijker. Juist nu dit programma herzien wordt, liggen er nieuwe kansen voor vaccinatie tegen hepatitis B. Laten wij die kansen proberen te grijpen.

K.H. Brandt
A. Bruin
J. van Hattum
P. van Leeuwen-Gilbert
R.A. de Man
J.M.D.
Galama

Nijmegen, juli 2001,

Het is prettig om te vernemen dat mijn afwijkend standpunt door hepatitisdeskundigen wordt gedeeld. De brief van de werkgroep Vaccinatie van de Nederlandse Hepatitis Stichting maakt duidelijk dat de discussie over het advies van de Gezondheidsraad nog niet is afgerond.

J.M.D. Galama