artikel
Patiënten met hartfalen en een verminderde ejectiefractie en overwegend centrale slaapapneu hebben geen baat bij ondersteuning van de inademing in de nacht; mogelijk verhoogt ademondersteuning de mortaliteit zelfs. Dat blijkt uit een gerandomiseerde trial met ruim 1300 patiënten met hartfalen die een ejectiefractie van maximaal 45% hadden en slaapapneu die overwegend werd veroorzaakt door centrale ademstops (NEJM. 2015; online 1 september).
Martin Cowie en collega’s van onder meer het Imperial College in Londen verrichtten een multicentrische trial in de VS, Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk. Onderzocht werd of nachtelijke ademondersteuning met adaptieve servo-ventilatie (ASV) zorgde voor een betere overleving en minder noodzaak tot levensreddend medisch ingrijpen. Bij ASV is er naast continue druk bij de uitademing ook ondersteuning van de inademing. Secundaire uitkomsten waren onder meer de NYHA-classificatie, kwaliteit van leven en de loopafstand in 6 minuten.
In de interventiegroep gebruikte 60% van de patiënten het apparaat gemiddeld 3 uur per nacht, waarmee de gemiddelde apneu-hypopneu-index (AHI) op 6,6 per uur kwam, onder de streefwaarde van maximaal 10 per uur. Voor geen van de uitkomsten bleek ASV gunstig. De mediane follow-upduur was 31 maanden. Tijdens de follow-up was de sterfte duidelijk hoger in de interventiegroep: 34,8 tegen 29,3% in de controlegroep (hazardratio (HR): 1,28; 95%-BI: 1,06-1,55). Voor cardiovasculaire mortaliteit was het effect nog iets sterker: 29,9 vs. 24,0% (HR: 1,34; 95%-BI: 1,09-1,65).
Als verklaring opperen de onderzoekers dat centrale slaapapneu bij dit type hartfalen – in het bijzonder de Cheyne-Stokes-ademhaling – mogelijk een aanpassing van het lichaam is aan de veranderde circulatie. Zij benadrukken dat men de resultaten niet mag generaliseren naar patiënten met overwegend obstructieve slaapapneu of patiënten met hartfalen en een behouden ejectiefractie.
Reacties