Obstructieve slaapapneu

Klinische praktijk
Hanneke Thoonsen
J. (Hans) van der Zeijden
Paul N. Hoogeboom
Marcel P. Copper
Pascale J.C.M. Schure
Laurien L. Teunissen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3399
Abstract
Download PDF

Toets voor nascholing (verlopen)

Aan dit leerartikel was een toets gekoppeld waarmee je nascholingspunten kon verdienen.

Bekijk de toets

Samenvatting

  • Obstructieve slaapapneu (OSA) is een complexe aandoening met veel verschillende fenotypen.
  • Van oudsher wordt OSA gedefinieerd aan de hand van de apneu-hypopneu-index (AHI). Omdat er echter geen duidelijk verband is tussen de hoogte van de AHI en de ernst van de symptomen en comorbiditeit, wordt steeds vaker ook gebruikgemaakt van de mate van hypoxie om de ernst van OSA te definiëren.
  • Voor het stellen van de diagnose ‘obstructieve-slaapapneusyndroom’ (OSAS) moet worden aangetoond dat klachten reageren op therapie.
  • De eerstekeusbehandeling voor patiënten met ernstige OSA is continue positievedrukbeademing (CPAP). De indicatie voor andere therapieën is afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeuren. Relatief nieuw zijn behandeling met een positietrainer en implantatie van een N. hypoglossus-stimulator.
  • OSA is een cardiovasculaire risicofactor, maar het effect van behandeling van OSA op cardiovasculaire uitkomstmaten en mortaliteit is niet aangetoond in klinische trials.
Kernpunten
  • Obstructieve slaapapneu (OSA) kent verschillende fenotypen.
  • De eerstekeusbehandeling van ernstige OSA is CPAP; de indicatie voor andere behandelingen is afhankelijk van individuele patiëntkenmerken en -voorkeuren.
  • Heroverweeg de diagnose ‘OSA’ bij onvoldoende effect van behandeling.
  • De diagnose ‘obstructieve-slaapapneusyndroom’ (OSAS) kan pas gesteld worden wanneer de klachten afnemen na behandeling.
  • Het uitdrukken van de ernst van OSA enkel aan de hand van de apneu-hyponeu-index is een oversimplificatie van de aandoening.
  • Hoewel OSA een bewezen cardiovasculaire risicofactor is, is het effect van behandeling van OSA op cardiovasculaire uitkomstmaten en mortaliteit niet aangetoond in klinische trials.

artikel

Casus

Een 54-jarige vrouw met hypertensie in de voorgeschiedenis bezoekt de slaappoli, omdat haar partner de laatste tijd snurken en ademstops bij haar had opgemerkt. Ze heeft zelf het gevoel dat ze niet goed uitrust, terwijl ze wel 8 uur achtereen slaapt. Overdag heeft ze concentratieproblemen op haar werk en ’s avonds valt ze soms voor de tv in slaap op de bank. Ze heeft een BMI van 29. Bij inspectie van de keel ziet u geen bijzonderheden. Polysomnografisch onderzoek toont een apneu-hypopneu-index (AHI) van 16/h. Na informatie over de verschillende behandelmogelijkheden kiest u samen met patiënte voor een behandeling met een mandibulair repositieapparaat. Bij een slaaponderzoek ter controle enkele maanden later is de AHI gedaald naar 4/h. Patiënte voelt zich overdag fitter en bezoekt nu tweemaal per week de sportschool.

Obstructieve slaapapneu (OSA) is een conditie die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke, complete of gedeeltelijke obstructie van de bovenste luchtweg tijdens slaap. Dit leidt onder meer tot daling van de zuurstofsaturatie en tot slaapfragmentatie. Afhankelijk van de ernst van OSA kunnen symptomen of comorbiditeit ontstaan, zoals slaperigheid overdag of hypertensie. Dit artikel geeft een overzicht van de recente inzichten en ontwikkelingen en is in lijn met de nieuwe landelijke OSA-richtlijn.1 Onze zoekstrategie bij het literatuuronderzoek staat in het supplement bij dit artikel.

Mechanisme van OSA

Door ontspanning van orofaryngeale spieren tijdens de slaap valt de bovenste luchtweg samen waardoor een complete (apneu) of gedeeltelijke (hypopneu) ademstop optreedt, vaak gevolgd door een saturatiedaling. De hierop volgende wekreactie (arousal) zorgt voor slaapfragmentatie en onvoldoende diepe slaap. Daarnaast kunnen andere secundaire fenomenen optreden, zoals schommelingen van de intrathoracale druk, de bloeddruk en het hartritme, en hypercapnie. De neurologische, cardiovasculaire en metabole effecten van OSA verlopen waarschijnlijk via deze secundaire fenomenen.2 Bij de toegenomen collapsneiging van de bovenste luchtweg van OSA-patiënten spelen anatomische factoren een rol, zoals retrognathie, vergrote tonsillen en overgewicht. Bij relatief kortdurende apneus en een geringe saturatiedaling kan een lage arousaldrempel toch leiden tot een hoge mate van slaapfragmentatie. De relatieve bijdrage van deze verschillende factoren varieert per persoon.3

Veranderende OSA-parameters

Om volgens de internationale classificatie de diagnose ‘OSA’ te kunnen stellen, moet er sprake zijn van symptomen (bijvoorbeeld slaperigheid overdag, snurken of ademstops) of gerelateerde comorbiditeit (bijvoorbeeld hypertensie, diabetes mellitus type 2 of stemmingsstoornissen) in combinatie met een AHI ≥ 5/h. Bij een AHI ≥ 15/h kan de diagnose ‘OSA’ ook gesteld worden in afwezigheid van symptomen of comorbiditeit.4

De AHI is het gemiddelde aantal apneus en hypopneus per uur slaap en zegt dus iets over de frequentie van het aantal ademhalingsevents, maar niet over de duur of diepte van de zuurstofsaturatiedalingen. Het is opvallend hoeveel waarde wordt toegekend aan de AHI in de definitie van OSA, maar ook bij classificatie van de ernst van OSA. De op de AHI gebaseerde indeling van de ernst van OSA (licht: AHI 5-14/h; matig: AHI 15-30/h; en ernstig: AHI > 30/h) is een consensus uit 1999 en is niet op onderzoek gebaseerd.5 Er is geen duidelijk verband tussen de hoogte van de AHI en de ernst van de symptomen.6 Er zijn patiënten met een relatief lage AHI die invaliderende symptomen hebben, maar ook patiënten met een relatief hoge AHI zonder klachten. Er is wel een verband tussen de hoogte van de AHI en de ernst van cardiovasculaire comorbiditeit, maar deze relatie lijkt sterker voor andere OSA-parameters dan voor de AHI.7,8

De laatste jaren wordt daarom steeds meer gekeken naar andere parameters om de ernst van OSA te beschrijven, zoals de mate van hypoxemie en de ernst van de symptomen en comorbiditeit. Er is nog geen klinisch bruikbare ernstclassificatie op basis van hypoxemie ontwikkeld. Voorlopig is het voor de individuele patiënt van belang OSA te omschrijven met zowel de AHI als de zuurstofdesaturatie-index, de symptomen en de comorbiditeit.1

OSA en OSAS, hoe zit dat nou?

In de praktijk worden de begrippen ‘OSA’ en ‘OSAS’ (obstructieve-slaapapneusyndroom) vaak door elkaar gebruikt. De aan OSA gerelateerde symptomen en comorbiditeit komen veel voor in de algemene populatie. Het samen vóórkomen van een verhoogde AHI en deze klachten kan op toeval berusten. Pas wanneer de klachten reageren op behandeling van de slaapapneu, kan een oorzakelijke relatie aangenomen worden tussen de aandoening en de klachten, en wordt voldaan aan de definitie van OSAS.

Bij patiënten met klachten en apneus bij wie de klachten niet verbeteren ondanks adequate therapie, moet gezocht worden naar een andere oorzaak van de klachten. Wanneer de klachten verklaard worden door een andere oorzaak spreken we van ‘toevallig geassocieerde OSA’. Wanneer de klachten van een patiënt niet op een andere manier verklaard kunnen worden, maar de behandeling onvoldoende fysiologisch of symptomatisch effect heeft, spreken we respectievelijk van ‘OSA met therapie-werkzaamheidsfalen’ of ‘OSA met therapie-symptoomfalen’ (tabel 1).1

Tabel 1
Kenmerken van verschillende vormen van obstructieve slaapapneu
Tabel 1 | Kenmerken van verschillende vormen van obstructieve slaapapneu

Hoe vaak komt OSA(S) voor?

Cijfers van het vóórkomen van OSA in de algemene populatie zijn sterk afhankelijk van de gebruikte definitie van OSA. In een recente systematische review werd de prevalentie van OSA in de algemene populatie onderzocht. Afhankelijk van de gebruikte meetmethode, scoringscriteria en gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie was de prevalentie van patiënten met een AHI ≥ 15/h 6-37%.9 Met dergelijke hoge prevalentiecijfers van OSA op basis van de AHI in de algemene populatie is de vraag of de momenteel gebruikte definitie van OSA klinisch relevant is.

Er zijn geen prevalentiestudies gedaan waarin het effect van behandeling op de klachten van OSA – en daarmee een eventueel causaal verband tussen de aandoening en de klachten – wordt meegenomen; de prevalentie van OSAS in de algemene bevolking is dus onbekend.

De prevalentie van OSA is afhankelijk van leeftijd en geslacht. OSA komt relatief weinig voor bij premenopauzale vrouwen. Met het toenemen van de leeftijd neemt zowel bij mannen als bij vrouwen de AHI toe.9,10 Ook met het stijgen van de BMI neemt de AHI toe: 40% van de patiënten die op de wachtlijst staan voor bariatrische chirurgie heeft ernstige OSA (AHI > 30/h).11

Wanneer moet je aan OSA denken?

Overmatige slaperigheid overdag is de vaakst gerapporteerde klacht bij OSA.1 Daarnaast klagen patiënten of hun partners over snurken, ademstops, wakker worden met een verstikkingsgevoel of benauwdheid, in- en doorslaapproblemen, niet-verkwikkende slaap en ochtendhoofdpijn.3 Tabel 2 toont de mogelijke klachten en comorbiditeit bij OSA zoals genoemd in de 3e editie van de ‘International classification of sleep disorders’.4

Tabel 2
Klachten en comorbiditeit bij obstructieve slaapapneu*
Tabel 2 | Klachten en comorbiditeit bij obstructieve slaapapneu*

20% van de snurkers en 40% van de snurkers met overmatige slaperigheid lijdt aan OSA; omgekeerd kunnen ook personen die nauwelijks snurken ernstige OSA hebben.2 Patiënten met OSA hebben vaak cognitieve klachten in de vorm van problemen met concentratie, geheugen en executieve functies. Bij neuropsychologische tests zijn deze klachten meestal te herleiden tot een aandachtstoornis.12 Het frequent voorkomen van een aandachtstoornis bij patiënten met OSA verklaart waarschijnlijk ook het hogere risico op verkeersongevallen.13

Er zijn daarnaast aan OSA gerelateerde symptomen en aandoeningen waarvan verondersteld wordt dat deze het gevolg zijn van de systemische effecten van OSA, zoals moeilijk behandelbare hypertensie, polycytemie, frequente nachtelijke mictie, burn-out, stemmingsstoornissen en glaucoom.14-16

Niet alleen bij een man van middelbare leeftijd met overgewicht moet aan OSA als oorzaak van zijn klachten gedacht worden, ook kinderen en vrouwen zonder overgewicht kunnen OSA krijgen. Let daarom ook op andere anatomische factoren, zoals retrognathie en vergrote tonsillen.17

Diagnostiek

Polysomnografie en polygrafie

Voor het registreren van ademhalingsevents tijdens de nachtelijke slaap is polysomnografie (PSG) de gouden standaard. PSG is een onderzoeksmethode waarbij tijdens de slaap verschillende variabelen gemeten worden: hersenactiviteit, oogbewegingen, spieractiviteit, ademhaling, zuurstofsaturatie, lichaamspositie en hartslag. Met PSG is het mogelijk om de ademhalingsevents te relateren aan de slaapstadia en de lichaamspositie en om de gevolgen van apneus en hypopneus op de slaapcontinuïteit, zuurstofsaturatie en hartfrequentie nauwkeurig in kaart te brengen.

Bij polygrafie (PG) worden alleen de ademhaling, zuurstofsaturatie, hartslag en lichaamspositie gemeten. PG is daarmee makkelijker beschikbaar en goedkoper dan PSG. PG is een goede optie voor patiënten met een hoge voorafkans op OSA. Bij patiënten bij wie een andere slaapstoornis of ernstige insomnie wordt vermoed, of bij wie het sterke klinische vermoeden van OSA niet met PG bevestigd wordt, is er een indicatie om PSG te verrichten.18

‘Drug-induced sleep endoscopy’

Nadat de diagnose ‘OSA’ gesteld is kan endoscopie van de bovenste luchtweg onder sedatie verricht worden. Daarmee wordt het obstructiepatroon van de bovenste luchtweg in slaap nagebootst. ‘Drug-induced sleep endoscopy’ (DISE) wordt toegepast bij patiënten met OSA bij wie een andere behandeling dan continue positievedrukbeademing (CPAP) overwogen wordt, zoals een chirurgische behandeling. DISE wordt ook toegepast voor het voorspellen van de kans van slagen van de behandeling met een mandibulair repositieapparaat (MRA), hoewel de literatuur niet eenduidig is over de betrouwbaarheid hiervan.19

Behandeling

Het aantal behandelopties voor patiënten met OSA neemt toe. De behandelkeuze wordt gebaseerd op de OSA-parameters en de voorkeuren van de patiënt. De behandeldoelen zijn: (a) het verbeteren van de symptomen overdag en de slaapkwaliteit; en (b) het reduceren van het cardiovasculaire risico. Ondanks de eerder beschreven beperkte waarde van de AHI als maat voor de ernst van OSA, wordt deze parameter wel gebruikt om het fysiologische effect van de behandeling te monitoren.

Leefstijlverandering en gewichtsreductie

Alcoholgebruik, voornamelijk rond bedtijd, kan OSA uitlokken of verergeren. Alcoholgebruik vermindert de activiteit van de tongspier, waardoor de bovenste luchtweg makkelijker collabeert en apneus kunnen ontstaan. Ook sedativa en pijnstillers op basis van morfinederivaten kunnen apneus veroorzaken of verergeren.2

Gewichtsreductie moet bij patiënten met overgewicht en OSA altijd geadviseerd worden en bariatrische chirurgie moet altijd overwogen worden bij patiënten met ernstig overgewicht en OSA. Bij de meeste patiënten draagt gewichtsverlies wel bij aan het verbeteren van OSA, maar geneest het de aandoening niet. Naast het streven naar gewichtsverlies moet een andere behandeling van OSA patiënten dus niet onthouden worden.14

Continue positievedrukbeademing

Nachtelijke, nasale continue positievedrukbeademing (CPAP) zorgt ervoor dat de bovenste luchtweg tijdens de slaap doorgankelijk blijft. CPAP is de effectiefste therapie voor het verlagen van de AHI en voor het verbeteren van slaperigheid overdag en de kwaliteit van leven.20 Therapietrouw is afhankelijk van hoe goed patiënten CPAP verdragen, maar ook van de mate waarin de symptomen verbeteren. 46-83% van de patiënten is onvoldoende therapietrouw.14 Adequate voorlichting over de diagnose en het belang van de behandeling kan de therapietrouw verhogen. Dit geldt ook voor intensieve begeleiding in de eerste behandelweken, waardoor bijwerkingen vroegtijdig herkend en verholpen kunnen worden door bijvoorbeeld aanpassingen aan het masker of de drukinstellingen. Figuur 1 toont een voorbeeld van iemand die een CPAP-masker draagt.

Figuur 1
Masker voor continue positievedrukbeademing
Figuur 1 | Masker voor continue positievedrukbeademing

Wanneer ondanks adequate therapie de symptomen niet verbeteren (symptoomfalen), wanneer CPAP onvoldoende fysiologisch effect heeft (werkzaamheidsfalen) of wanneer er sprake is van therapieontrouw, dient eerst de diagnose ‘OSA’ heroverwogen te worden, voordat overgegaan wordt tot een andere behandeling. Bij aanhoudende slaperigheid overdag moet een andere of comorbide slaapstoornis, zoals rustelozebenensyndroom, psychofysiologische insomnie, gedragsmatige hypersomnie of narcolepsie, overwogen en – indien aanwezig – behandeld worden.1

Mandibulair repositieapparaat

Een MRA is een mondbeugel die ’s nachts de onderkaak naar voren houdt, waardoor meer ruimte in de farynx wordt gecreëerd (figuur 2). Een MRA is geschikt voor patiënten met lichte of matige OSA en kan worden overwogen bij patiënten die CPAP niet verdragen. Het is geen eerstekeusbehandeling voor ernstige OSA, in het bijzonder niet bij patiënten met overgewicht.14 Behandeling met een MRA is minder effectief in het verlagen van de AHI dan behandeling met CPAP, maar de therapietrouw is hoger.21

Figuur 2
Werking van een mandibulair repositieapparaat
Figuur 2 | Werking van een mandibulair repositieapparaat
Schematische weergave van de werking van een mandibulair repositieapparaat. (a) De bovenste luchtweg valt samen tijdens slaap door spierontspanning. (b) Een mandibulair repositieapparaat houdt de onderkaak naar voren, waardoor meer ruimte in de farynx wordt gecreëerd.

In een recente meta-analyse van klinische trials naar CPAP en MRA was de gemiddelde AHI na behandeling met CPAP 25,4/h (95%-BI: -30,7- -20,1) lager dan na therapie gericht op het aanpassen van de leefstijl.22 Dit effect was groter bij patiënten die initieel een hogere AHI hadden. Na behandeling met een MRA was de gemiddelde AHI 9,3/h (95%-BI: -12,3- -6,3) lager dan na leefstijlinterventies. Wanneer het behandeleffect van CPAP direct met dat van een MRA vergeleken werd, was de gemiddelde AHI na behandeling met CPAP 7,0/h (95%-BI: -8,7- -5,4) lager dan na behandeling met een MRA.

Positietherapie

Bij positieafhankelijke OSA doen de ademhalingsevents zich voornamelijk voor in rugligging. Het voorkómen van rugligging is dan een effectieve behandeling. Vroeger werd geadviseerd een tennisbal op de rug in de pyjama te bevestigen, maar tegenwoordig zijn er verfijndere technieken beschikbaar. Het huidige onderzoek naar positietherapie is gedaan met één specifieke positietrainer, die op de borst gedragen wordt en gaat trillen wanneer de patiënt op de rug ligt. In dit onderzoek was het effect van positietherapie op het verlagen van de gemiddelde AHI vergelijkbaar met dat van behandeling met een MRA.23

Chirurgische behandelingen

Verschillende kno- en kaakchirurgische behandelingen kunnen overwogen worden bij patiënten bij wie behandeling met CPAP en een MRA niet succesvol of gecontra-indiceerd zijn, of bij wie er een duidelijke anatomische oorzaak van OSA is. Het doel van deze chirurgische behandelingen is de luchtwegobstructie te verminderen door het verwijderen van weefsel of het veranderen van de luchtweganatomie, zoals bij een bimaxillaire osteotomie. Elders in het NTvG bespreken Kruijt Spanjer et al. deze chirurgische behandeling.24

De literatuur laat wisselende resultaten zien van de verschillende chirurgische technieken, waarbij het vaak gaat om studies met kleine patiëntenaantallen zonder informatie over de resultaten op de lange termijn.25 De indicatie voor een chirurgische behandeling zal dan ook sterk afhankelijk zijn van individuele patiëntkenmerken, zoals het niveau van de luchtwegobstructie. Het voordeel van een chirurgische behandeling is dat de therapietrouw altijd 100% is.

Stimulatie van de N. hypoglossus

Een relatief nieuwe therapie, die in Nederland in 2 centra aangeboden wordt, is behandeling door stimulatie van de N. hypoglossus.26 Deze techniek wordt elders in het NTvG door Vonk et al. besproken.27

Door de N. hypoglossus – en daarmee de tongspier – met een neurostimulator te stimuleren tijdens de inademing (een intercostale sensor registreert de ademhalingsexcursies), wordt selectief tijdens de inademing de tong aangespannen en daarmee de luchtweg op niveau van het palatum en op tongbasisniveau verruimd. Deze therapie kan geïndiceerd zijn bij patiënten met matige of ernstige OSA met CPAP-intolerantie. Omdat het systeem elke nacht handmatig ingeschakeld moet worden is het effect van deze behandeling ook afhankelijk van therapietrouw.

Moet lichte OSA behandeld worden?

De behandeling van patiënten met lichte OSA is vaak een grotere uitdaging dan die van patiënten met ernstige OSA, waarbij CPAP duidelijk de eerstekeusbehandeling is. Vanwege de matige correlatie tussen AHI en de ernst van de symptomen, is een proefbehandeling met CPAP een goede manier om erachter te komen of een patiënt baat heeft bij die behandeling. Een succesvolle proefbehandeling met CPAP geeft ook meer zekerheid over het slagen van andere behandelingen, zoals behandeling met een MRA. Omdat lichte OSA geen risicofactor is voor comorbiditeit, is het al dan niet behandelen ervan enkel gebaseerd op de ernst van de aan OSA gerelateerde symptomen.28

OSA als cardiovasculaire risicofactor

In observationele studies werd een relatie gevonden tussen OSA en een verhoogd risico op cardiovasculaire risicofactoren en aandoeningen. Er wordt verondersteld dat intermitterende hypoxie en toegenomen sympathische activatie hierbij een rol spelen.29 Hoewel er in klinische trials een klein bloeddrukverlagend effect van behandeling met CPAP is aangetoond (de systolische bloeddruk van patiënten met therapieresistente hypertensie daalde gemiddeld met 2,5-5 mmHg),29,30 is er op basis van die studies geen bewijs dat behandeling van OSA een statistisch significant effect heeft op cardiovasculaire uitkomstmaten en de mortaliteit.31 Hypothesen hiervoor zijn: onvoldoende CPAP-therapietrouw in de interventiegroep en inclusie van patiënten op basis van de AHI in plaats van op basis van reële ziekte-ernst of gevoeligheid voor secundaire fenomenen, zoals arousals en hypoxemie.

Een proefbehandeling van OSA kan overwogen worden bij patiënten met moeilijk behandelbare hypertensie, maar de primaire indicatie voor behandeling van OSA is vooralsnog de aanwezigheid van symptomen door slaapfragmentatie.14,31

Literatuur
  1. Richtlijn obstructief slaapapneu (OSA) bij volwassenen. ’s-Hertogenbosch: Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose; 2018.

  2. Verbraecken JA, Buyse B, Hamburger HL, van Kasteel V, van Steenwijk RP. Leerboek slaap en slaapstoornissen. 1e dr. Den Haag: Acco Nederland; 2013.

  3. Jordan AS, McSharry DG, Malhotra A. Adult obstructive sleep apnoea. Lancet. 2014;383:736-47.doi:10.1016/S0140-6736(13)60734-5.Medline

  4. American Academy of Sleep Medicine. International classification of sleep disorders. 3rd ed (ICSD-3). Chicago: AASM; 2014.

  5. American Academy of Sleep Medicine Task Force. Sleep-related breathing disorders in adults: recommendations for syndrome definition and measurement techniques in clinical research. The report of an American Academy of Sleep Medicine Task Force. Sleep. 1999;22:667-89.Medline

  6. Goh JCI, Tang J, Cao JX, Hao Y, Toh ST. Apnoeic and hypopnoeic load in obstructive sleep apnoea: correlation with epworth sleepiness scale. Ann Acad Med Singapore. 2018;47:216-22Medline.

  7. Tkacova R, McNicholas WT, Javorsky M, et al; European Sleep Apnoea Database study collaborators. Nocturnal intermittent hypoxia predicts prevalent hypertension in the European Sleep Apnoea Database cohort study. Eur Respir J. 2014;44:931-41.doi:10.1183/09031936.00225113.Medline

  8. Kendzerska T, Gershon AS, Hawker G, Leung RS, Tomlinson G. Obstructive sleep apnea and risk of cardiovascular events and all-cause mortality: a decade-long historical cohort study. PLoS Med. 2014;11:e1001599.doi:10.1371/journal.pmed.1001599.Medline

  9. Senaratna CV, Perret JL, Lodge CJ, et al. Prevalence of obstructive sleep apnea in the general population: a systematic review. Sleep Med Rev. 2017;34:70-81.doi:10.1016/j.smrv.2016.07.002.Medline

  10. Peppard PE, Young T, Barnet JH, Palta M, Hagen EW, Hla KM. Increased prevalence of sleep-disordered breathing in adults. Am J Epidemiol. 2013;177:1006-14.doi:10.1093/aje/kws342.Medline

  11. Ravesloot MJL, van Maanen JP, Hilgevoord AAJ, van Wagensveld BA, de Vries N. Obstructive sleep apnea is underrecognized and underdiagnosed in patients undergoing bariatric surgery. Eur Arch Otorhinolaryngol. 2012;269:1865-71.doi:10.1007/s00405-012-1948-0.Medline

  12. Vaessen TJA, Overeem S, Sitskoorn MM. Cognitive complaints in obstructive sleep apnea. Sleep Med Rev. 2015;19:51-8.doi:10.1016/j.smrv.2014.03.008.Medline

  13. Tregear S, Reston J, Schoelles K, Phillips B. Obstructive sleep apnea and risk of motor vehicle crash: systematic review and meta-analysis. J Clin Sleep Med. 2009;5:573-81Medline.

  14. Greenstone M, Hack M. Obstructive sleep apnoea. BMJ. 2014;348:g3745.doi:10.1136/bmj.g3745.Medline

  15. Lu MK, Tan HP, Tsai IN, Huang LC, Liao XM, Lin SH. Sleep apnea is associated with an increased risk of mood disorders: a population-based cohort study. Sleep Breath. 2017;21:243-53.doi:10.1007/s11325-016-1389-x.Medline

  16. West SD, Turnbull C. Eye disorders associated with obstructive sleep apnoea. Curr Opin Pulm Med. 2016;22:595-601.doi:10.1097/MCP.0000000000000322.Medline

  17. Dehlink E, Tan HL. Update on paediatric obstructive sleep apnoea. J Thorac Dis. 2016;8:224-35Medline.

  18. Kapur VK, Auckley DH, Chowdhuri S, et al. Clinical practice guideline for diagnostic testing for adult obstructive sleep apnea: an American Academy of Sleep Medicine clinical practice guideline. J Clin Sleep Med. 2017;13:479-504.doi:10.5664/jcsm.6506.Medline

  19. Blumen M, Bequignon E, Chabolle F. Drug-induced sleep endoscopy: a new gold standard for evaluating OSAS? Part II: results. Eur Ann Otorhinolaryngol Head Neck Dis. 2017;134:109-15.doi:10.1016/j.anorl.2016.12.004.Medline

  20. Giles TL, Lasserson TJ, Smith BH, White J, Wright J, Cates CJ. Continuous positive airways pressure for obstructive sleep apnoea in adults. Cochrane Database Syst Rev. 2006;(3):CD001106.doi:10.1002/14651858.CD001106.pub2.Medline

  21. Mohammadieh A, Sutherland K, Cistulli PA. Sleep disordered breathing: management update. Intern Med J. 2017;47:1241-7.doi:10.1111/imj.13606.Medline

  22. Sharples LD, Clutterbuck-James AL, Glover MJ, et al. Meta-analysis of randomised controlled trials of oral mandibular advancement devices and continuous positive airway pressure for obstructive sleep apnoea-hypopnoea. Sleep Med Rev. 2016;27:108-24.doi:10.1016/j.smrv.2015.05.003.Medline

  23. Benoist L, de Ruiter M, de Lange J, de Vries N. A randomized, controlled trial of positional therapy versus oral appliance therapy for position-dependent sleep apnea. Sleep Med. 2017;34:109-17.doi:10.1016/j.sleep.2017.01.024.Medline

  24. Kruijt Spanjer EC, Rosenberg AJWP, Asin J, Gooris PJJ, Verweij JP, Mensink G.Bimaxillaire osteotomie bij obstructieve slaapapneu. Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3152.

  25. Sundaram S, Bridgman SA, Lim J, Lasserson TJ. Surgery for obstructive sleep apnoea. Cochrane Database Syst Rev. 2005;(4):CD001004Medline.

  26. Strollo PJ Jr, Soose RJ, Maurer JT, et al; STAR Trial Group. Upper-airway stimulation for obstructive sleep apnea. N Engl J Med. 2014;370:139-49.doi:10.1056/NEJMoa1308659. Medline

  27. Vonk PE, Benoist LBL, Kasius KM, et al.Stimulatie van tongzenuw bij obstructieve slaapapneu: techniek, indicatie en toekomst. Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3286.

  28. McNicholas WT. Obstructive sleep apnoea of mild severity: should it be treated? Curr Opin Pulm Med. 2017;23:506-11.doi:10.1097/MCP.0000000000000420.Medline

  29. Hoyos CM, Drager LF, Patel SR. OSA and cardiometabolic risk: what’s the bottom line? Respirology. 2017;22:420-9.doi:10.1111/resp.12984.Medline

  30. Liu L, Cao Q, Guo Z, Dai Q. Continuous positive airway pressure in patients with obstructive sleep apnea and resistant hypertension: a meta-analysis of randomized controlled trials. J Clin Hypertens (Greenwich). 2016;18:153-8.doi:10.1111/jch.12639. Medline

  31. Yu J, Zhou Z, McEvoy RD, et al. Association of positive airway pressure with cardiovascular events and death in adults with sleep apnea: a systematic review and meta-analysis. JAMA. 2017;318:156-66.doi:10.1001/jama.2017.7967. Medline

Auteursinformatie

St. Antonius Ziekenhuis, Slaapcentrum, Utrecht: drs. H. Thoonsen, aios neurologie (thans: neuroloog in het Radboudumc, afd. Neurologie, Nijmegen); drs. J. van der Zeijden, longarts; P.N. Hoogeboom, MSc, physician assistant long- en slaapgeneeskunde; dr. M.P. Copper, kno-arts; dr. L.L. Teunissen, neuroloog. Huisartsenpraktijk Linschoten, Maarssen: drs. P.J.C.M. Schure, huisarts (tevens: vakspecialist functieonderzoek bij Saltro, Utrecht).

Contact L.L. Teunissen (l.teunissen@antoniusziekenhuis.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: er zijn mogelijke belangen gemeld bij dit artikel. ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Auteur Belangenverstrengeling
Hanneke Thoonsen ICMJE-formulier
J. (Hans) van der Zeijden ICMJE-formulier
Paul N. Hoogeboom ICMJE-formulier
Marcel P. Copper ICMJE-formulier
Pascale J.C.M. Schure ICMJE-formulier
Laurien L. Teunissen ICMJE-formulier
Bimaxillaire osteotomie bij obstructieve slaapapneu
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Geachte collega's,

Een prachtig uiteenzetting van de ziekte OSAS, diagnostiek en bijbehorende behandeling. Ik mis echter het belang van de mogelijkheden tot screenen op OSAS, juist omdat het zo vaak voorkomt en de klachten (behoudens het snurken) 'vaag' zijn en veel voorkomen.
In Twente is er onderzoek gedaan naar screenen op OSAS om het veilig uit te sluiten. Het werkt! Het artikel waar het omgaat is vrij toegankelijk en is in zijn volledigheid na te lezen. [Fabius T, et al. The use of oximetry and a questionnaire in primary care enables exclusion of a subsequent obstructive sleep apnea diagnosis. Sleep and Breathing 2019; beschikbaar via https://doi.org/10.1007/s11325-019-01834-2 ]

Het uitsluiten van OSAS in de eerste lijn biedt vele voordelen. Bij een relatief lage verdenking op OSAS is de drempel om deze diagnose uit te sluiten laag zonder dat dit de patiënt zijn/haar eigen risico kost. Verder wordt de capaciteit van Nederlandse slaapcentra beter benut en er is een aanzienlijke kostenbesparing door gerichter te verwijzen. Het onderzoek kan bovendien eenvoudig thuis worden verricht en vormt daarmee een betere representatie van het werkelijke slaapgedrag.

Om te onderzoeken of OSAS middels ‘OSAsense’ (combinatie van een gevalideerde vragenlijst en een nachtelijke zuurstofmeting) veilig kan worden uitgesloten, werd een prospectieve studie verricht in de regio Twente. 54 huisartsenpraktijken namen hieraan deel. Patiënten met een initiële verdenking op OSAS op grond van klachten werden geïncludeerd. Alle patiënten ondergingen een OSAsense screening gevolgd door een poly(somno)grafie in het slaapcentrum (gouden standaard).

In totaal konden 140 van164 geïncludeerde patiënten worden geanalyseerd. Bij 100 van de 140 (71%) patiënten was sprake van OSAS. Optimalisatie van de gehanteerde afkappunten resulteerde in een sensitiviteit van OSAsense van 99,0% (95%-BI 94,6 tot 100), een specificiteit van 65% (95%-BI 48,3 tot 79,4), een negatief voorspellende waarde van 96,3% (95%-BI 81,0 tot 99,9) en een positief voorspellende waarde van 87,6% (95%-BI 80,1 tot 93,1) voor het detecteren van OSAS.

Met behulp van een gevalideerde vragenlijst gecombineerd met een nachtelijk zuurstofmeting (OSAsense) kan OSAS veilig worden uitgesloten in de huisartsenpraktijk.

Wellicht een mooie aanvulling op een al uitgebreid artikel.

Kasper Veldhuis, huisarts

Geachte collega,

Dank voor uw toevoeging. Het is zeker voorstelbaar dat aanvullend onderzoek naar mogelijke aanwezigheid van OSA via de huisarts zou kunnen verlopen, mits daar goede afspraken over gemaakt zijn met de tweede lijn waar de patienten uiteindelijk behandeld worden. In onze regio zijn we ook een dergelijke mogelijkheid aan het opzetten. Het is daarbij wel belangrijk dat onderkend wordt dat er bij klachten ook sprake kan zijn van een andere slaapstoornis, waarvoor een verwijzing naar een slaapcentrum ook zinvol zou kunnen zijn, ook als de AHI laag is.