Samenvatting
Abortus provocatus vond in Amsterdam vanaf 1890 tot 1945 in toenemende mate plaats; na 1945 tot in de jaren zestig was er een lichte daling te zien. In 1965 werd het aantal abortussen in Amsterdam op ruim 2000 geschat. Er traden veel complicaties op: infecties, sepsis, weefselschade door ingespoten zeepsop en soms luchtembolie. Amsterdamse vrouwen gebruikten vaak primitieve methoden van anticonceptie. Maar ook effectieve middelen zoals condoom en pessarium occlusivum werden in beperkte mate en vaak gebrekkig toegepast. De anticonceptiepil werd in Nederland in 1962 geïntroduceerd. Het gebruik ervan nam snel toe; dit leidde ertoe dat veel artsen voor het eerst werden geconfronteerd met problemen en mislukkingen rondom anticonceptie, en ook met abortusverzoeken. Na een televisieprogramma over abortus in 1967 kwam een stroom van abortusverzoeken op gang. In ziekenhuizen werden multidisciplinaire abortuscommissies opgericht om de indicatie voor abortus te stellen. Algauw bleek dat de commissies daartoe niet in staat waren en dat de vrouw zelf het best kon oordelen over het al dan niet ondergaan van een abortus. Buiten de ziekenhuizen werden abortus(poli)klinieken opgericht. Acties van de vrouwenbeweging speelden een rol nadat de verandering op gang was gekomen. Het landelijke aantal abortussen steeg tot 21.000 in 1972 en tot circa 25.000 in de jaren negentig; het aantal bleef beperkt, ook onder tieners, doordat bij de hulpverlening sterk de nadruk werd gelegd op goede anticonceptie.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:567-73
Reacties