Samenvatting
- In een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnitieerd overleg tussen huisartsen en specialisten over chronische-vermoeidheidsyndroom (CVS) werden aanwijzingen voor de diagnosestelling bij en de behandeling en begeleiding van patiënten met langdurige, lichamelijk onverklaarde moeheidsklachten opgesteld, gegeven de huidige stand van de wetenschappelijke kennis.
- Van CVS kan worden gesproken als het gaat om tenminste 6 maanden bestaande, door de patiënt zelf gerapporteerde, medisch geëvalueerde moeheidsklachten waarvoor geen lichamelijke verklaring is gevonden en die leiden tot aanzienlijke beperkingen in het beroepsmatig, sociaal en (of) persoonlijk functioneren.
- Het te volgen beleid is afhankelijk van de ziekteduur. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een acute fase (tot 1 maand na het eerste consult; het beleid is vooral afwachtend), een subacute fase (tot 6 maanden na het begin van de klachten en beperkingen; het beleid is erop gericht de patiënt de aandoening te laten accepteren en hem of haar ertoe te brengen zich voor gezondheidsbevordering te gaan inzetten) en een chronische (vanaf 6 maanden na het begin van de klachten en beperkingen; het beleid is gericht op gezondheidsbevorderende gedragingen en cognities).
- Nader (laboratorium)onderzoek heeft pas zin als de klachten na 1 maand niet zijn verdwenen (dat is het geval bij circa 20 van de patiënten); soms is zulk onderzoek eerder zinvol bij oudere patiënten.
- Het is belangrijk dat de CVS-patiënt gaat inzien dat het geen zin heeft om energie te blijven steken in het zoeken naar oorzaken en behandelingsmogelijkheden, maar actief de eigen gezondheid tracht te bevorderen, bijvoorbeeld door het volgen van een gedoseerd activiteitenprogramma dat gekoppeld is aan een tijdschema (in plaats van aan een moeheidsniveau).
Reacties