Juridische aspecten van postmortale radiologie

Perspectief
Wulphert Venderink
Jos C.J. Dute
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2016;160:D969
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Bij postmortale radiologie worden van overledenen radiologische afbeeldingen gemaakt. Deze techniek wordt steeds vaker gebruikt. Anders dan bij een conventionele obductie kan bij postmortale radiologie het lichaam intact blijven. Onzekerheid bestaat over de juridische toelaatbaarheid van postmortale radiologie, aangezien de Wet op de lijkbezorging hiervoor geen specifieke bepalingen kent. Obductie en postmortale radiologie verschillen technisch aanzienlijk, maar deze verschillen hebben juridisch weinig consequenties. Dat bij postmortale radiologie het lichaam van de overledene intact blijft, doet niet af aan het feit dat de lichamelijke integriteit onrechtmatig wordt geschonden als dit onderzoek zonder toestemming wordt verricht. Toestemming kan alleen rechtsgeldig worden gegeven als de nabestaanden duidelijk zijn geïnformeerd over de handelingen die worden verricht. Het maakt daarbij niet uit welke onderzoekstechniek wordt toegepast.

artikel

Postmortale radiologie, ook wel virtuele sectie genoemd, is een techniek waarbij van een overledene radiologisch afbeeldingen worden gemaakt. Hierdoor kan belangrijke medische informatie worden verkregen zonder dat het lichaam van de overledene hoeft te worden geopend. Dit is een belangrijk verschil met de huidige obductie zoals die door de patholoog wordt uitgevoerd.

De obductie is geregeld in de Wet op de Lijkbezorging. Bij de totstandkoming van deze wet is geen rekening gehouden met de mogelijkheden van postmortale radiologie. De wet kent hiervoor dan ook geen specifieke bepalingen. In de praktijk heeft dit geleid tot onzekerheid over de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden postmortale radiologie juridisch is toegestaan. In dit artikel verkennen wij de juridische mogelijkheden en beperkingen van de klinische toepassing van postmortale radiologie.

Obductie

Voorop staat de vraag in hoeverre de wettelijke regeling van de obductie van toepassing is op de virtuele sectie. Obducties kunnen voor verschillende doeleinden worden verricht. Onder artsen is vooral de klinische obductie bekend. Een klinische obductie wordt verricht om na te gaan wat het effect van een ingestelde behandeling is geweest of om een onverklaarde dood te onderzoeken. Om deze beoordeling mogelijk te maken, worden de buik-, de borst- en soms ook de schedelholte geopend.

Omdat inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit vereist de wetgever voor een obductie voorafgaande toestemming. Deze toestemming kan voor het overlijden worden gegeven door de overledene zelf. Vaker wordt evenwel aan de nabestaanden plaatsvervangende toestemming gevraagd. Een en ander is geregeld in artikel 72 van de Wet op de Lijkbezorging. De wetgever heeft hiermee te kennen gegeven meer waarde te hechten aan de lichamelijke integriteit van de overledene dan aan het belang van de volksgezondheid dat wordt gediend met het verrichten van een obductie.1

Postmortale radiologie

Het grote voordeel van postmortale radiologie ten opzichte van obductie is dat het lichaam intact blijft. Wel kent postmortale radiologie een minimaal-invasieve variant. Zo kan contrastvloeistof worden toegediend om het hart en de bloedvaten beter in beeld te brengen. Ook is het mogelijk om radiologisch gestuurde biopten te nemen. In Nederland worden deze invasieve varianten nog niet klinisch toegepast. Het meest wordt gebruik gemaakt van de ‘total body’-CT-scan.

Overigens is het niet zo dat virtuele sectie obductie volledig kan vervangen. Beide postmortale onderzoeken hebben hun sterke en zwakke punten. Het ligt daarom voor de hand dat in de toekomst de postmortale radiologie en de obductie samen worden ingezet. Zo kunnen afwijkingen die aan het licht komen door postmortale radiologie, aanleiding geven tot het verrichten van een ‘mini’-obductie, waarbij bijvoorbeeld alleen de lever of het hart door de patholoog wordt beoordeeld.

Onaantastbaarheid van het lichaam

In artikel 11 van de Grondwet is bepaald dat iedereen recht heeft op onaantastbaarheid van zijn lichaam, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. Tijdens de parlementaire behandeling van dit Grondwetsartikel werd benadrukt dat de onaantastbaarheid van het lichaam ook na de dood doorwerkt.2

De vooraf verkregen toestemming van de nabestaanden is een voorbeeld van een wettelijk geregelde uitzondering op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de overledene. Doordat bij postmortale radiologie het overleden lichaam doorgaans intact blijft, kan echter het idee ontstaan dat daarmee de lichamelijke integriteit niet wordt geschonden en dat daarom voorafgaande toestemming niet nodig is.3 Het standpunt dat alleen dan een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de overledene wordt gemaakt indien het lichaam fysiek wordt aangetast, is evenwel onjuist.

Bij de totstandkoming van artikel 11 van de Grondwet zijn voorbeelden genoemd van handelingen die de integriteit van het lichaam schenden. Het verrichten van röntgenologisch onderzoek is specifiek genoemd als een mogelijke aantasting van de lichamelijke integriteit. Zoals gezegd, werkt dit recht ook na de dood door. Het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging is dan ook dat de overledene zelf, of zijn nabestaanden, beslissen wat er na het overlijden met het stoffelijk overschot gebeurt. Zonder wettelijke grondslag mag de arts niet over het stoffelijk overschot beschikken, ongeacht de vraag of de medische handelingen schadelijk zijn of niet.2 Voorafgaande toestemming voor het uitvoeren van postmortale radiologie blijft noodzakelijk.

Blijkens 2 uitspraken van de tuchtrechter te Den Haag is het bij het verkrijgen van toestemming belangrijk dat de nabestaanden goed op de hoogte worden gebracht van aard en doel van de handelingen die worden verricht.4,5 Het kan niet zo zijn dat biopten worden genomen of contrastvloeistof wordt gebruikt, terwijl de nabestaanden veronderstellen dat slechts een niet-invasieve CT-scan zal plaatsvinden.

Overige juridische aspecten

Naast het toestemmingsvereiste kent de Wet op de Lijkbezorging nog enkele regels voor het verrichten van een klinische obductie. Zo vereist artikel 75 van de Wet op de Lijkbezorging dat het vaststellen van de dood en het verrichten van de obductie moeten plaatsvinden door verschillende artsen. Net als bij obductie zal dit bij postmortale radiologie geen probleem vormen, omdat de dood niet wordt vastgesteld door de patholoog-anatoom of de radioloog, maar door de behandelend arts.

Verder bepaalt artikel 76, tweede lid, van de Wet op de Lijkbezorging dat een obductie niet mag plaatsvinden of, indien reeds aangevangen, niet mag worden voortgezet dan met toestemming van de Officier van Justitie, indien tekenen van een niet-natuurlijke dood worden geconstateerd. Bij obductie kan een lichaam pas aan de nabestaanden worden overgedragen zodra het onderzoek is afgerond. Bij postmortale radiologie daarentegen wordt het lichaam reeds aan de nabestaanden overgedragen zodra het gescand is. De radioloog beoordeelt de beelden als regel pas een aantal dagen tot een week later. Als dan tekenen van een niet-natuurlijk overlijden worden aangetroffen, is het lichaam mogelijk al begraven of zelfs gecremeerd. De Officier van Justitie heeft dan niet meer de mogelijkheid het lichaam voor gerechtelijk onderzoek in beslag te nemen.

Een oplossing hiervoor kan zijn dat de radioloog, nog op de dag dat het lichaam gescand is, zich een eerste oordeel vormt over de gemaakte beelden. Hiermee ontstaat een situatie die vergelijkbaar is met de situatie bij obductie, waarbij tijdens het onderzoek een eerste macroscopische beoordeling plaatsvindt en de microscopische beoordeling vaak pas vele dagen later volgt. Een andere oplossing is om bij postmortale radiologie de complete beoordeling van de beelden te laten plaatsvinden voordat het lichaam aan de nabestaanden wordt overgedragen.

Literatuur
  1. Kamerstuk Tweede Kamer 1970-1971, kamerstuknummer 11256, ondernummer 3. Nieuwe bepalingen inzake de lijkbezorging (Wet op de lijkbezorging), Memorie van Toelichting. p. 8.

  2. Kamerstuk Tweede Kamer 1970-1971, kamerstuknummer 15463, ondernummer 2. Nota over de vraag of een bepaling over het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in de Grondwet zou moeten worden opgenomen. p. 3.

  3. Duijst W, Naujocks T. Over lijken. De dood en daarna, vanuit juridisch-medisch perspectief. Apeldoorn: Maklu; 2015. p. 22.

  4. Medisch Tuchtcollege Den Haag. Uitspraak nr. 1990/33, 11 oktober 1989.

  5. Medisch Tuchtcollege Den Haag. Uitspraak nr. 1990/34, 11 oktober 1989.

Auteursinformatie

Radboudumc, afd. Radiologie en Nucleaire Geneeskunde, Nijmegen.

Mr.drs. W. Venderink, arts-onderzoeker en jurist.

Radboud Universiteit, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Nijmegen.

Prof.mr. J.C.J. Dute, gezondheidsjurist.

Contact mr.drs. W. Venderink (wulphert.venderink@radboudumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Wulphert Venderink ICMJE-formulier
Jos C.J. Dute ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties