Elders in dit tijdschrift laat Frank Wolters zien in welke mate gepromoveerde medisch specialisten betrokken blijven bij wetenschappelijk onderzoek. Als bijvangst kan hij ook iets zeggen over de carrièretrajecten van mannelijke en vrouwelijke specialisten. Hiervoor geldt het motto van dr. Warren Farrell: ‘When one sex wins, both sexes loose’.
artikel
We horen al jaren dat vrouwen, ondanks bewezen geschiktheid, niet doorstromen naar hogere posities door seksisme of subtielere vormen van institutionele tegenwerking. Het belangrijkste argument daarvoor zit in platte tellingen in de academische hiërarchie. Onder geneeskundestudenten zien we een oververtegenwoordiging van vrouwen, onder de hoogleraren zien we een oververtegenwoordiging van mannen (zie ook de infographic). De enige maatschappelijk geaccepteerde verklaring voor deze scheefgroei heb ik in de eerste zin gegeven. Partijen als het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren gebruiken deze verklaring om druk op bestuurders uit te oefenen om de scheve verhouding recht te trekken. Een uitvloeisel daarvan is bijvoorbeeld het Westerdijkjaar (2017) waarin 100 vrouwelijke hoogleraren zijn benoemd.
De gegevens van Wolters bieden de mogelijkheid om te onderzoeken hoe mannen en vrouwen zich academisch ontwikkelen na een promotietraject.1 De essentie heb ik nog even samengevat in een figuur. We zien daar een steekproef van 207 gepromoveerde mannen (blauw) en 162 gepromoveerde vrouwen (rood).
De overgrote meerderheid
Het eerste dat we moeten vaststellen is dat het merendeel van de gepromoveerde mannen en vrouwen vergelijkbaar gedrag laten zien. De meesten van hen worden namelijk nooit hoogleraar, directeur of kampioen. Deze mensen hebben gezinnen, vrienden, hobby´s en willen gewoon een goede dokter zijn. Als ze dan nog tijd over hebben, willen ze natuurlijk ook meewerken aan onderzoek, maar dat staat voor de meesten van hen niet op plaats 1, 2 of 3 in het leven. Deze mannen en vrouwen produceren een kleine hoeveelheid artikelen (zie de grote piek links in de figuur). Het lijkt me logisch dat deze mensen niet op weg zijn naar een hoogleraarschap.
Voor wie zijn de leerstoelen weggelegd?
Leerstoelen willen we reserveren voor mensen met uitzonderlijke talenten en inzet. Die eigenschappen zouden zich toch moeten uiten in een bovengemiddelde vorm van wetenschappelijke productie. Of het aantal artikelen de beste maat is voor wetenschappelijke productie is moeilijk te zeggen, maar iemand die zich wil onderscheiden van zijn of haar gelijken zal dat toch moeten laten zien aan de wereld; de meest voor de hand liggende methode daarvoor is een publicatie.
Mensen die bovengemiddeld veel publiceren hebben blijkbaar iets te melden dat wordt opgepikt door de wetenschappelijke gemeenschap. Bevordering tot hoogleraar is een manier om die boodschap verder te versterken, doordat het toegang biedt tot nieuwe platforms, subsidies en afdelingsgelden. Daarnaast is het wel chic om de persoon te belonen die deze uitzonderlijke productiviteit heeft laten zien. Laten we eens kijken naar de 28 mensen die in 10 jaar tijd meer dan 50 artikelen hebben gepubliceerd: 24 van hen zijn man en 4 vrouw. Uiteraard zijn er hogere of lagere afkappunten te kiezen dan 50 publicaties in 10 jaar, maar de conclusie verandert niet. Die luidt dat er naast allerlei vormen van seksisme toch ook andere redenen kunnen zijn waarom meer mannen dan vrouwen doorstromen naar hoogleraarposities.
Mijn hypothese is dat er mensen bestaan – en die zijn vrij zeldzaam – die alles opofferen om in één ding de beste te zijn, dat sommige van die mensen ook echt heel goed worden op hun gebied, en dat deze vreemde vogels meestal mannen zijn. Je ziet de meest extreme van die vogels terug in de staart van de grafiek. Er is bijvoorbeeld één persoon, een man, die in 10 jaar evenveel publiceerde als 127 van zijn ‘normale’ gepromoveerde collega’s bij elkaar (mannen én vrouwen).
De volgende vraag is: willen we dat deze vogels ook opklimmen in de academische hiërarchie? In een wereld waarin een hoogleraar alleen verantwoordelijkheid draagt voor de wetenschap op het terrein waar hij of zij een diepe passie voor heeft, lijkt me dat het antwoord ‘ja’ is. Het wordt een heel andere kwestie als we uit deze mensen iemand moeten selecteren die hoogleraar-afdelingshoofd met een zeer divers takenpakket moet worden. Het is ook niet zomaar logisch dat we om de man-vrouwverhouding recht te trekken bij dit soort functies moeten kiezen voor vrouwen, want daar wil ik dan wel een inhoudelijk argument bij zien dat betrekking heeft op de vraag waarom zij daar dan meer geschikt voor zijn dan mannen.
‘Fast responders’ en ‘slow responders’
De analyse van Wolters bestrijkt een periode van 10 jaar na de promotie. Een onuitgesproken aanname daarbij is dat er in die periode ook gescoord moet worden om serieus genomen te worden als potentiële toponderzoeker. Dat is in zekere zin legitiem en vertoont paralellen met de sportwereld, waar men zoekt naar ‘fast responders’. Dat zijn kinderen die heel snel reageren op een trainingsprikkel. De paradox is dat veel van deze groeibriljantjes de top niet halen. Ze leren niet omgaan met tegenslag of ontwikkelen zich te snel voor hun lichaam, waardoor ze blessures oplopen.
Hoewel het kristalhelder is dat de fast responders een kans verdienen op een topsportcarrière, kan een club echt het verschil maken door hoogpresterende ‘slow responders’ te identificeren. Dat zijn kinderen die enige mate van talent vertonen, maar zich onderscheiden door jaar na jaar te blijven groeien. Zo zou het ook in de academie moeten gaan. We identificeren nu vooral de fast responders onder de gepromoveerde artsen. De structuur van de wetenschappelijke financiering is nu zo dat je binnen vijf jaar na je promotie een gevestigd wetenschapper moet zijn. Gun mensen – vrouwen én mannen – die een zeer intensief specialisatie- en promotietraject achter de rug hebben ook de tijd om een gezin te stichten en daar echt voor aanwezig te zijn. Als ze na een paar jaar besluiten om hun academische carrière weer serieus op te pakken, moeten ze ook in kunnen stappen. Daarbij moeten we ons wel realiseren dat wetenschap een vak is waar je intensief aan moet werken om er echt goed in te worden. Dat kost dus onvermijdelijk veel tijd, maar enige ontspanning in de wetenschappelijke ratrace zou talent naar boven kunnen halen dat tot nu toe onbenut blijft.
Feminien en masculien
Mijn belangrijkste punt is dat het contraproductief is om de belangen van mannen en vrouwen tegenover elkaar te zetten. Er zijn mensen met een uitgesproken affiniteit voor bescherming van hetgeen ons is toevertrouwd: onze kinderen, onze ouderen, onze patiënten. Anderen hebben een uitgesproken affiniteit voor strijd met en verovering van wat ik het ‘onvertrouwde’ zou willen noemen. Die twee polen van het toevertrouwde en het onvertrouwde zijn complementair. Het eerste kun je feminien noemen, maar is niet voorbehouden aan vrouwen, het andere masculien, maar niet voorbehouden aan mannen.
Een van de redenen waarom we deze discussie over het gebrek aan doorstroom van vrouwen naar hoogleraarschappen überhaupt lijken te hebben is dat we de tweede groep – de masculiene veroveraars – meer waarde toekennen, terwijl juist de feminiene beschermers van wat ons is toevertrouwd een centrale rol spelen in de maatschappij en de zorg in het bijzonder. Dat gebrek aan waardering is misschien wel het echte probleem. Deze mensen, vrouwen én mannen, zijn de kern, terwijl de veroveraars heel ver weg van het bed werken in de uiterste periferie van de patiëntenzorg.
De boodschap
Via het onderwijs, campagnes en Westerdijkjaren krijgen vrouwen te horen dat ze niet alleen geschikt zijn voor traditionele mannenberoepen, maar dat het ook hun morele plicht is te kiezen voor dat soort carrières. De impliciete boodschap is dat feminiene interesses en banen niet goed genoeg zijn. Dat leidt tot het gevoel uit elkaar getrokken te worden tussen wie je bent en wie je zou moeten zijn.
Veel van mijn vrouwelijke, maar dus ook een deel van mijn mannelijke collega’s, lijken te lijden onder deze ideologie. Het is ook niet zozeer een strijd tussen mannen en vrouwen, maar een strijd tussen het masculiene en het feminiene dat we allemaal in ons hebben. Daarom vind ik de debatten waar vrouwenbelangen tegenover mannenbelangen worden gezet vermoeiend, contraproductief en nodeloos polariserend.
Literatuur
-
Wolters FJ. Academische carrièreperspectieven van gepromoveerde dokters: een landelijk cohortonderzoek in de periode 1992-2018. Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:5300.
Baas over eigen brein
‘De mannen tegen de vrouwen’, dat is de titel van het commentaar dat adjunct-hoofdredacteur Pieter van Eijsden schrijft naar aanleiding van het artikel van Frank Wolters over gepromoveerde dokters (NTvG. 2020;164:D5496). Van Eijsden noemt de debatten over vrouwen- en mannenbelangen ‘vermoeiend, contraproductief en nodeloos polariserend’. Helaas draagt Van Eijsden zelf in grote mate bij aan deze polarisatie door affiniteit met het beschermen van ‘onze kinderen, onze ouderen, onze patiënten’ feminien, en affiniteit met ‘strijd met en verovering van’ masculien te noemen. Feminiene beschermers en masculiene veroveraars, een seksistische beschrijving van eigenschappen die niet meer van deze tijd is, ook al haast Van Eijsden zich om te benadrukken dat mannen wellicht feminiene eigenschappen hebben, en andersom. Echter, de toon is gezet, en dat is nog maar het begin.
Volgens Van Eijsden leidt het feit dat vrouwen tegenwoordig enthousiast worden gemaakt voor ‘traditionele mannenberoepen’ – ik wist overigens niet dat die nog bestonden, ik dacht dat we de tijd van ‘traditionele mannen- en vrouwenberoepen’ al lang achter ons hadden gelaten – tot ‘het gevoel uit elkaar getrokken te worden tussen wie je bent en wie je zou moeten zijn’. Toch geweldig dat Van Eijsden zo goed weet wat vrouwen voelen. Ik als vrouw heb geen idee waar hij het over heeft, hoewel ik vermoed dat het gaat om het beschermen van de neurochirurgie als een van de laatste mannenbolwerken die wij, de ‘masculiene’ vrouwen onder ons, nog moeten veroveren. We zullen dan wel, als we solliciteren, beter moeten zijn dan de gegadigde mannen, want gelijke geschiktheid is niet voldoende: Van Eijsden vindt dat vrouwen alleen een plek van mannen kunnen innemen wanneer de vraag ‘waarom zij daar dan meer geschikt voor zijn dan mannen’ inhoudelijk beargumenteerd kan worden.
Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat dit seksistisch betoog geaccepteerd is door het NTvG, en zelfs als ‘messcherp’ betiteld wordt door hoofdredacteur Marcel Olde Rikkert in zijn column ‘Redactioneel’. Enige nascholing over discriminatie en seksisme is hoogst noodzakelijk. Om te beginnen zou het geen kwaad kunnen wanneer de voltallige hoofdredactie (bestaande uit 4 mannen en 1 vrouw) de indrukwekkende film ‘On the basis of sex’, over het leven van Ruth Bader Ginsburg, gaat zien. Het motto van deze film is: ‘It was a man’s world. So she changed it.’ In de film is te zien hoe de opvatting van mannen over vrouwen, halverwege de vorige eeuw, overeenkomt met die van Van Eijsden, eind 2020. Blijkbaar blijft het voor sommige mannen moeilijk om te accepteren dat het traditionele man-vrouw-beeld, en daarmee dus ook hun ‘male privilege’, verdwijnt.
Hoezeer conservatieve mannen zich ook blijven verzetten, uiteindelijk zal het door Van Eijsden geschetste ‘man-tegen-vrouw’-beeld plaats maken voor een mensbeeld, waarin ieder mens gelijk zal zijn en waarin kansen en mogelijkheden niet meer afhankelijk zijn van of bepaald worden door gender. Baas in eigen buik zijn we al, baas over eigen brein en baas over eigen beroep liggen binnen handbereik.
dr. Lidy Pelsser, wetenschappelijk onderzoeker ADHD Research Centre
Scherpe commentaren en reacties
Onderzoeker mw dr. Lidy Pelsser schreef een messcherpe reactie op het commentaar van collega dr. Pieter van Eijsden. Ik reageer graag ter toelichting op de term ´messcherp´ die ik gebruikte in mijn redactioneel, die zij onterecht sterk normatief opvat, en op de blijkbaar niet geheel duidelike doelstelling, inhoud en verantwoording van een commentaarstuk.
Een commentaar in het NTvG is, zoals wij het in de instructies voor auteurs omschrijven, net als een pro-contra en een ter discussie stuk, “een sterk opiniërende wetenschappelijke beschouwing.”. “Het artikel mag scherp en kritisch zijn en plaatst het probleem goed in perspectief.” Graag zelfs kritisch en scherp, maar wel met respect natuurlijk. Hetzelfde geldt voor reacties op stukken, die we zo graag verwelkomen.
Een commentaar is dus niet een opinie die de mening van de hoofdredactie van het NTvG weerspiegelt, ook niet als de auteur lid is van die hoofdredactie. Een commentaar kan worden geplaatst als het aan de in de instructies genoemde kwaliteitscriteria voldoet en bijdraagt aan het debat over een belangrijke zaak. Daaraan voldoen de commentaren van Pieter van Eijsden en dr. Joeri Tijdink zonder twijfel.
Uit de reactie van mw Pelsser is te lezen dat de opinie in het commentaar haar stak. Het draagt bij aan de discussie hierover dat zij haar visie in een eveneens zeer scherpe reactie heeft toegevoegd. Het zou mooi zijn als het debat binnen maar vooral ook buiten de kolommen van het NTvG verder gevoerd zou worden. Het is immers te belangrijk om het tot het NTvG te beperken. Dat is volgens mij ook de oprechte doelstelling van collegae Tijdink en van Eijsden.
reactie auteur
In uw reactie maakt u een karikatuur van mijn argumenten, achtergrond en werkgever, en daarna beschuldigt u die karikatuur van seksisme en discriminatie. Dit is bevooroordeeld en geen begin van een productieve uitwisseling van argumenten.
Uw reactie heeft zo weinig te maken met mijn commentaar, dat ik me afvraag of u het gelezen heeft. Mocht dat wel zo zijn, dan is bewezen dat deze ideeën niet geuit kunnen worden zonder beschuldigd te worden van seksisme. Dat is vreemd, omdat ik niemand ken die hier substantieel anders over denkt dan ik (inclusief mijn vrouw, vijf zussen, vrouwelijke kennissen en vrienden). Ook ken ik niemand die denkt dat de voornaamste reden voor de onder-representatie van vrouwen in de hogere echelons in Nederland, seksisme is. Er is dus in mijn leven een grote discrepantie tussen het publieke en private discours. Mijn hypothese is dat de politiek correcte mening circuleert in een kleine groep met wie niemand het debat durft aan te gaan uit angst voor reputatieschade. En u bewijst met uw reactie dat dat risico niet denkbeeldig is.
Ik vind het belangrijk om dit debat wel te voeren, zodat we gezamenlijk kunnen komen tot waardevolle inzichten. Het is moeilijk om iemand te vinden die dat durft te doen en daarom doe ik dat. Mijn stuk is ook niet een hoofdredactionele visie, maar een persoonlijke poging het debat aan te zwengelen. Laat ik dus een poging doen uw positie te destilleren uit wat u heeft geschreven en die zo krachtig mogelijk weer te geven.
In uw twee slotalinea’s zegt u iets over Ruth Bader Ginsburg vs. male privilege, en over een mensbeeld waarin kansen en mogelijkheden niet afhankelijk zijn van gender. Ik denk dat u wil zeggen dat vrouwen werden uitgesloten van bepaalde segmenten van de samenleving en dat er bewonderenswaardige vrouwen zijn geweest die barrières geslecht hebben, en dat dit goed is omdat we mensen moeten selecteren op hun kwaliteiten en niet hun onveranderbare eigenschappen.
Ik ben het daar volledig mee eens. Mijn persoonlijk helden zijn dan meer Marie Curie en Grace Hopper. Deze vrouwen en RBG hebben bijgedragen aan de eerste en tweede feministische golf waarin respectievelijk juridische en maatschappelijke barrières werden geslecht door vrouwen die te omschrijven zijn als personen met een sterke masculiene component in hun karakter; de wil om het onbekende te veroveren. Niets dan lof voor deze vrouwen, maar nu is de vraag of hun werk ook af is. Juridisch zijn er in het westen geen verschillen meer tussen mannen en vrouwen, maar er zijn ongetwijfeld nog steeds maatschappelijke gewoontes waardoor vrouwen zich in bepaalde beroepen minder welkom kunnen voelen. Ik ontken dat niet, maar ik zet er een andere verklaring naast.
Mijn punt is dat we tegenwoordig hebben we te maken met de derde en vierde feministische golf (vanaf ~1990), die zich niet tot doel stelt om gelijkheid van kansen te realiseren, maar gelijkheid van uitkomsten. Als de uitkomsten niet gelijk zijn, dan is het systeem per definitie onderdrukkend. Daarbij wordt vergeten dat alle gevaarlijke, zware en smerige beroepen sterk gedomineerd worden door mannen. Het is dus niet allemaal privilege wat de klok slaat in mannenland. Ik betoog in mijn stuk, dat uitkomsten bepaald worden door meer dan alleen kansen. Ook de natuurlijke verdeling van masculiene en feminiene tendenties zouden daarbij een rol kunnen spelen. Mijn punt is dat we de belangen van vrouwen (en mannen) schaden, als we dat negeren. Zolang we dat niet doen, zal het debat contraproductief en nodeloos polariserend blijven. Dat is nogal vermoeiend.
Pieter van Eijsden
Baas over eigen brein, deel 2
Ik dank de heren van Eijsden en Olde Rikkert voor hun antwoord. De reactie van dhr van Eijsden is heel begrijpelijk. Geen enkele man wil van seksisme beschuldigd worden. Voor alle duidelijkheid: in mijn reactie op zijn commentaarstuk1 verwijs ik specifiek en correct naar de woorden die dhr van Eijsden zelf heeft gebruikt; van een karikatuur is geen sprake. In zijn antwoord op mijn reactie gebruikt dhr van Eijsden zijn vrouwelijke familieleden en vrienden als schild, hetgeen vaker voorkomt wanneer mannen gewezen worden op seksistische uitlatingen. Niet bepaald een sterk argument.
In het commentaarstuk van dhr van Eijsden is zowel sprake van seksisme (vrouwen moeten beter zijn dan mannen om dezelfde baan te krijgen) als van expliciete stereotypering (bepaalde eigenschappen worden als masculien [veroveren] of feminien [beschermen] bestempeld).1 Het College voor de Rechten van de Mens stelt dat stereotyperingen ‘altijd generalisaties en versimpelingen zijn’ die ‘kunnen leiden tot benadeling, uitsluiting en discriminatie van anderen’ (https://mensenrechten.nl/nl/publicatie/36061). Het international human rights law framework geeft aan dat men zich moet onthouden van genderstereotypering, ook als deze ‘seemingly benign’ is (https://www.ohchr.org/en/issues/women/wrgs/pages/genderstereotypes.aspx). Het is daarom onbegrijpelijk dat, terwijl zelfs facebook discriminerende stereotypen niet meer toestaat, het NTvG, een gerespecteerd wetenschappelijk tijdschrift, een podium biedt aan iemand die stereotiepe genderdenkbeelden propageert.
Dhr Olde Rikkert legt in zijn reactie uit wat de doelstelling is van een commentaarstuk, ervan uitgaande dat mij dat niet duidelijk is. Echter, mijn eerste publicatie was in het NTvG,2 gevolgd door o.a. een publicatie in The Lancet.3 Ik ben dus op de hoogte van hoe een en ander reilt en zeilt binnen de wetenschap. Daarnaast geeft dhr Olde Rikkert aan dat debat over dit onderwerp belangrijk is. Dat ben ik met hem eens. Echter, dit debat zal vooral binnen de gelederen van het NTvG zelf moeten plaatsvinden: een tijdschrift dat werkelijk toonaangevend wil zijn, zal inclusiviteit en diversiteit moet propageren en nastreven.
Tot slot: in haar inaugurele rede geeft Prof. Dr. Marieke van den Brink, hoogleraar Gender & Diversity aan de Radboud Universiteit Nijmegen, aan dat transformatieve gender- en diversiteitsmaatregelen belangrijk zijn om te breken met ‘de mannelijke, witte, heteronormatieve aannames die de basis vormen van de meeste organisaties’.4 Het zou prijzenswaardig zijn en getuigen van zelfreflectie wanneer de hoofdredactie van het NTvG hiermee aan de slag gaat, niet alleen betreffende het herkennen en weigeren van stukken met een discriminerende inhoud, maar ook betreffende de samenstelling van de hoofdredactie.
Referenties
1. Van Eijsden P. De mannen tegen de vrouwen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:D5496
2. Pelsser LMJ, Buitelaar JK. Gunstige invloed van een standaardeliminatiedieet op het gedrag van jonge kinderen met aandachtstekorthyperactiviteitsstoornis (ADHD), een verkennend onderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:2543-7.
3. Pelsser LM, Frankena K, Toorman J, et al. Effects of a restricted elimination diet on the behaviour of children with attention-deficit hyperactivity disorder (INCA study): a randomised controlled trial. The Lancet. 2011;377:494-503.
4. Van den Brink M. De zevenkoppige draak van ongelijkheid: heldinnen en hindernissen in de queeste naar inclusiviteit. Inaugurele rede. Radboud Universiteit, 19 Mei 2017.
reactie auteur
Beste Mevrouw Pelsser,
Ook uw tweede reactie heeft eigenlijk geen betrekking op wat ik heb beargumenteerd. Het lijkt niet te lukken om tot een productieve uitwisseling van argumenten te komen, daarom stel ik voor de discussie hierbij te beëindigen. Mocht u persoonlijk met mij in gesprek willen, dan bent u altijd van harte welkom.