Hebben vrouwelijke gepromoveerde artsen evenveel kans om hoogleraar te worden als hun mannelijke collega’s? Een landelijk cohortonderzoek naar genderverschillen in de academische loopbaan.
Samenvatting
Doel
Onderzoeken van genderverschillen in het carrièreverloop van gepromoveerde artsen.
Opzet
Retrospectief cohortonderzoek.
Methode
Van artsen die in 2007-2008 promoveerden aan Nederlandse UMC’s onderzochten wij het carrièreverloop tot 2023, wat betreft werkomgeving, functie en wetenschappelijke publicaties. Daarnaast verzamelden wij subsidiegegevens uit de periode 2005-2022 van 7 landelijke financieringsprogramma’s.
Resultaten
Van de 715 artsen (46% vrouw) werkten er 300 (43%) 15 jaar na hun promotie in een academisch centrum (40% mannen vs. 44% vrouwen). Mannen publiceerden meer dan vrouwen (mediaan [interkwartielafstand]: 9 [3-27] vs. 6 [2-15]; p = 0,001). Vrouwelijke artsen werden minder vaak dan mannelijke artsen benoemd tot hoogleraar (10 van de 330 vs. 27 van de 385; oddsratio [95%-BI]: 0,41 [0,20-0,87]), wat in 55% van de gevallen was toe te schrijven aan publicatieaantallen. Vrouwen en mannen ontvingen even vaak financiering in de vroege carrièrefase. Mannen vroeger vaker ‘established-investigator’-beurzen aan, zonder genderverschillen in honoreringspercentages.
Conclusie
Onder gepromoveerde artsen zijn de vroege carrièreperspectieven vergelijkbaar tussen mannen en vrouwen. Genderverschillen in de latere carrièrefase hingen samen met publicatieaantallen.
Reacties