Samenvatting
De laatste jaren is er hernieuwde belangstelling voor medicalisering. Deze aandacht is onder andere het gevolg van het inzicht dat uitbreiden van het medisch domein ook ongewenste effecten kan hebben. De grens tussen gewenste en ongewenste medicalisering is echter moeilijk te trekken. Een eerste stap om meer grip te krijgen op ongewenste medicalisering, is het definiëren ervan en het onderscheiden van verschillende situaties waarin het zich kan voordoen. In dit artikel worden verschillende vormen van medicalisering beschreven. Op basis hiervan proberen wij een indicatie te geven van hoe vaak medicalisering voorkomt. Ten slotte gaan we in op de mechanismen die medicalisering in de hand werken.
Medicalisering door de DSM-5?
In het interessante artikel van De Wit en Engelfriet over medicalisering worden ook 'bekende' vooorbeelden van medicalisering in de psychiatrie genoemd. Helaas zijn deze gebaseerd op een bij verschijning al achterhaald artikel, dat onder andere werd geschreven door Allen Frances, een rancuneus criticus van de toen nog in ontwikkeling zijnde DSM-5, de opvolger van de door hemzelf gemaakte DSM-IV. Genoemd worden: "het diagnosticeren van rouw en verdriet als depressie en de uitbreiding van de DSM-5 met diagnostische labels als 'social anxiety disorder'". In de uiteindelijke versie van de DSM-5 werden rouw en verdriet helemaal niet als depressie geclassificeerd, in tegendeel. En de sociale-angststoornis vormde geen uitbreiding, want stond al in de DSM-III en DSM-IV. De DSM-5 stelt ook, nadrukkelijker dan de vorige versies, dat er alleen een psychiatrische classificatie mag worden toegekend als er sprake is van klinisch significante lijdensdruk of sociaal disfuntioneren. Bovendien benadrukt de DSM-5 dat classificatie niet hetzelfde is als diagnostiek (zei ook het artikel van Eurelings en Van Os in hetzelfee nummer van het NTvG).
Hiermee wil ik niet ontkennen dat er de laatste decennia meer psychosociale problemen of bijzondere persoonlijkheidstrekken geclassificeerd worden als een psychische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Men kan dat beschouwen als medicalisering, maar ook als een vorm van een voortschrijdende beschaving, waarin bijvoorbeeld de ongetrouwde, eenzame oom die ver onder zijn opleidingsniveau werkt, niet meer gezien wordt als een nu eenmaal wat zonderlinge man, maar begrepen wordt als iemand met een autismespectrumstoornis die met de nodige hulp en en begrip van zijn omgeving een veel beter bestaan kan krijgen. De DSM-5 is niet de oorzaak van deze 'medicalisering', maar onze cultuur waarin een ongelukkig leven door een psychische stoornis of beperking terecht niet meer zomaar geaccepteerd wordt. Dat de zorg in de ggz ondoelmatig is komt niet door de DSM-5, maar doordat "het vergoedingssysteem binnen het marktmodel aan stoornissen gekoppeld is" in plaats van aan "wat het individu op basis van persoonsgerichte diagnostiek aan zorg nodig heeft" (citaten uit Eurelings en Van Os). Dit systeem bevordert het met een lucratief verdienmodel protocollair behandelen door goedkope, laag opgeleide behandelaars met weinig diagnostische expertise van relatief lichte psychische problemen op basis van een ten onrechte toegekende DSM-5-classificatie.
Michiel Hengeveld, emeritus hoogleraar-afdelingshoofd psychiatrie Erasmus MC